Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
comunicar:
- communiceren; overbrengen; spreken; wauwelen; praten; babbelen; kwebbelen; kletsen; zwammen; kakelen; kwetteren; klappen; kwekken; snateren; doorgeven; doorvertellen; rondvertellen; doorspelen; rondbrieven; doorverbinden; aandienen; informeren; kennisgeven van; zeggen; bewust maken; berichten; iets melden; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten; iets aankondigen; verkondigen; mening kenbaar maken; bekendmaken; proclameren; afkondigen; aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
-
Wiktionary:
- comunicar → aansluiten, berichten, communiceren, mededelen, meedelen
- comunicar → communiceren, overbrengen, aansluiten, verbinden, berichten, mededelen, meedelen, voortzeggen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor comunicar (Spaans) in het Nederlands
comunicar:
-
comunicar (transmitir)
-
comunicar (hablar; parlar; hacer correr la voz; contar; difundir; parlanchinear; conversar; parlotear; delatar)
-
comunicar (hacer correr la voz; pasar; repasar; chismorrear)
-
comunicar (conectar; ligar; vincular; unir)
-
comunicar (presentar; avisar; mencionar; anunciar; informar de)
-
comunicar (dar informes; hablar; informar; hacer saber; parlar; advertir)
-
comunicar (reportar; informar; poner en conocimiento; hacer saber; dar informes; dar informes sobre; presentar un informe; poner al día; reportear; poner al tanto)
-
comunicar (hacer saber; decir; avisar; informar; advertir; poner en conocimiento; anunciar; informar acerca de; poner algo en conocimiento; reportar; atemorizar; dar a conocer; reportear; alarmar; informar de; mencionar; dar informes; dar informes sobre)
informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten-
op de hoogte brengen werkwoord
-
van iets in kennis stellen werkwoord (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
-
comunicar (anunciar; mencionar; informar de; presentar)
iets aankondigen-
iets aankondigen werkwoord
-
-
comunicar (avisar)
-
comunicar (proclamar; difundir; divulgar; promulgar; avisar; emitir; revelar; anunciar; declarar; publicar; informar de)
-
comunicar (anunciar; convocar; hacer saber; llamar; avisar; dar a conocer; intimar; convocar a; citar a juicio)
Conjugations for comunicar:
presente
- comunico
- comunicas
- comunica
- comunicamos
- comunicáis
- comunican
imperfecto
- comunicaba
- comunicabas
- comunicaba
- comunicábamos
- comunicabais
- comunicaban
indefinido
- comuniqué
- comunicaste
- comunicó
- comunicamos
- comunicasteis
- comunicaron
fut. de ind.
- comunicaré
- comunicarás
- comunicará
- comunicaremos
- comunicaréis
- comunicarán
condic.
- comunicaría
- comunicarías
- comunicaría
- comunicaríamos
- comunicaríais
- comunicarían
pres. de subj.
- que comunique
- que comuniques
- que comunique
- que comuniquemos
- que comuniquéis
- que comuniquen
imp. de subj.
- que comunicara
- que comunicaras
- que comunicara
- que comunicáramos
- que comunicarais
- que comunicaran
miscelánea
- ¡comunica!
- ¡comunicad!
- ¡no comuniques!
- ¡no comuniquéis!
- comunicado
- comunicando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor comunicar:
Synoniemen voor "comunicar":
Wiktionary: comunicar
comunicar
Cross Translation:
verb
-
een verbinding tot stand brengen
-
van nieuws voorzien over iets
-
met elkaar in contact komen
-
doen vernemen
-
een feit vertellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• comunicar | → communiceren | ↔ communicate — to express or convey ideas, either through verbal or nonverbal means |
• comunicar | → overbrengen | ↔ convey — to communicate |
• comunicar | → aansluiten; verbinden | ↔ aboucher — (vieilli) Faire trouver deux ou plusieurs personnes dans un lieu pour qu’elles conférer ensemble. |
• comunicar | → berichten; mededelen; meedelen; voortzeggen | ↔ communiquer — rendre commun à ; faire part de ; transmettre. |
• comunicar | → aansluiten; verbinden | ↔ connecter — joindre, rattacher ensemble deux liens. |