Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal completa

Vertaal completa van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. completar:
  2. completo:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor completa (Spaans) in het Nederlands

completar:

completar werkwoord

  1. completar (añadir; agregar; sumar; suplir el déficit)
    toevoegen; aanvullen; completeren; voltallig maken
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • aanvullen werkwoord (vul aan, vult aan, vulde aan, vulden aan, aangevuld)
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltallig maken werkwoord
  2. completar (complementar; terminar)
    completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien werkwoord (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • vervolledigen werkwoord (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • afmaken werkwoord (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • perfectioneren werkwoord (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
    • volledig maken werkwoord (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • vervolmaken werkwoord (vervolmaak, vervolmaakt, vervolmaakte, vervolmaakten, vervolmaakt)
  3. completar (acabar; finalizar; dar fin a; terminar)
    completeren; voltooien; afronden; afmaken; beëindigen; afwerken; klaarmaken; volbrengen; volmaken; een einde maken aan; afkrijgen; klaarkrijgen
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien werkwoord (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • afronden werkwoord (rond af, rondt af, rondde af, rondden af, afgerond)
    • afmaken werkwoord (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afwerken werkwoord (werk af, werkt af, werkte af, werkten af, afgewerkt)
    • klaarmaken werkwoord (maak klaar, maakt klaar, maakte klaar, maakten klaar, klaargemaakt)
    • volbrengen werkwoord (volbreng, volbrengt, volbracht, volbrachten, volbracht)
    • volmaken werkwoord (volmaak, volmaakt, volmaakte, volmaakten, volmaakt)
    • een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)
    • afkrijgen werkwoord (krijg af, krijgt af, kreeg af, kregen af, afgekregen)
    • klaarkrijgen werkwoord (krijg klaar, krijgt klaar, kreeg klaar, kregen klaar, klaargekregen)
  4. completar (complementar; perfeccionar; volver a llenar)
    completeren; vervolledigen; volledig maken; compleet maken
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • vervolledigen werkwoord (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • volledig maken werkwoord (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • compleet maken werkwoord (maak compleet, maakt compleet, maakte compleet, maakten compleet, compleet gemaakt)
  5. completar (efectuar; terminar; finalizar; )
    beëindigen; afsluiten; eindigen; ophouden; stoppen; een einde maken aan
    • beëindigen werkwoord (beëindig, beëindigt, beëindigde, beëindigden, beëindigd)
    • afsluiten werkwoord (sluit af, sloot af, sloten af, afgesloten)
    • eindigen werkwoord (eindig, eindigt, eindigde, eindigden, geëindigd)
    • ophouden werkwoord (houd op, houdt op, hield op, hielden op, opgehouden)
    • stoppen werkwoord (stop, stopt, stopte, stopten, gestopt)
    • een einde maken aan werkwoord (maak een einde aan, maakt een einde aan, maakte een einde aan, maakten een einde aan, een einde gemaakt aan)

Conjugations for completar:

presente
  1. completo
  2. completas
  3. completa
  4. completamos
  5. completáis
  6. completan
imperfecto
  1. completaba
  2. completabas
  3. completaba
  4. completábamos
  5. completabais
  6. completaban
indefinido
  1. completé
  2. completaste
  3. completó
  4. completamos
  5. completasteis
  6. completaron
fut. de ind.
  1. completaré
  2. completarás
  3. completará
  4. completaremos
  5. completaréis
  6. completarán
condic.
  1. completaría
  2. completarías
  3. completaría
  4. completaríamos
  5. completaríais
  6. completarían
pres. de subj.
  1. que complete
  2. que completes
  3. que complete
  4. que completemos
  5. que completéis
  6. que completen
imp. de subj.
  1. que completara
  2. que completaras
  3. que completara
  4. que completáramos
  5. que completarais
  6. que completaran
miscelánea
  1. ¡completa!
  2. ¡completad!
  3. ¡no completes!
  4. ¡no completéis!
  5. completado
  6. completando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

completar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el completar (llenar)
    aanvullen

Vertaal Matrix voor completar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen completar; llenar
afkrijgen acabado
afmaken acabar; carnicería; degüello; matanza; terminar
afsluiten apagado; cerrar la tienda
afwerken acabar; terminar
beëindigen abolición; cancelación; cierre; liquidación
eindigen conclusión; finalización
klaarmaken preparar
ophouden conclusión; finalización
stoppen obturar; parada; tapar
toevoegen añadir; incorporar
volbrengen efectuación; ejecución; fase de ejecución; realización
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvullen agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit
afkrijgen acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
afmaken acabar; complementar; completar; dar fin a; finalizar; terminar asesinar; dar muerte a; efectuar; eliminar; interrumpir; liquidar; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
afronden acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar terminar
afsluiten acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer apagar; atacar; bloquear; celebrar; cerrar; cerrar con llave; cerrar de golpe; cerrarse; concertar; concluir; cortar; cuadrar; desconectar; echar el cerrojo a; echar llave; finalizar; guardar; importar; pasar; poner bajo llave; salir; suceder; terminar
afwerken acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar adornar; decorar
beëindigen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer disociar; finalizar; interrumpir; quebrar; romper; separar
compleet maken complementar; completar; perfeccionar; volver a llenar
completeren acabar; agregar; añadir; complementar; completar; dar fin a; finalizar; perfeccionar; sumar; suplir el déficit; terminar; volver a llenar terminar
een einde maken aan acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer
eindigen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer acabar; cruzar la meta; llegar; llegar al final; terminar; terminarse
klaarkrijgen acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
klaarmaken acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar aderezar; apercibir; aprestar; arreglar; preparar; prepararse
ophouden acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer abandonar; aminorar; anudarse; cesar; cortarse; dejar; dejar de; demorar; demorarse; desemprender; desenganchar; desentenderse; desistir de; desprenderse; desvincular; detener; empatar; excretar; extinguirse; ganar tiempo; hacer respetar; levantar; no ponerse; parar; pararse; poner freno a; prescendir de; quedar eliminado; renunciar a; retardar; retirarse; salir; salir de; soltar; sostener; suspender; terminar
perfectioneren complementar; completar; terminar abrillantar; igualar; perfeccionar; refinar
stoppen acabar; acabar con una; acabar de; completar; concluir; dar fin a; dar fin a una; decidir; decidirse a; detenerse; efectuar; encontrarse en la recta final; expirar; extinguirse; finalizar; llegar; llegar al fin; parar; poner fin a; poner fin a una; poner término a; poner término a una; realizar; terminar; ultimar; vencer abandonar; apagar; cerrar; cerrar herméticamente; dejar; dejar de; desconectar; desemprender; desenganchar; desentenderse; desprenderse; desvincular; detener; detenerse; empatar; enmasillar; estar inmóvil; estreñir; excretar; frenar; llenar con masilla; no seguir; ocultar; parar; pararse; prescendir de; quedar eliminado; quedarse en su lugar; quedarse quieto; renunciar a; retirarse; salir; salir de; soltar; suspender; tapar; tapar huecos; taponar; terminar; zurcir
toevoegen agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; anexar; apostar; añadir; comprimir; contar; contar también; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; insertar; limitar; restringir
vervolledigen complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
vervolmaken complementar; completar; terminar
volbrengen acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar
volledig maken complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
volmaken acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar llenar; rellenar
voltallig maken agregar; añadir; completar; sumar; suplir el déficit
voltooien acabar; complementar; completar; dar fin a; finalizar; terminar acabar; terminar

Synoniemen voor "completar":


Wiktionary: completar

completar
Cross Translation:
FromToVia
• completar → voltooien ↔ discharge — to accomplish or complete, as an obligation
• completar → dempen; vullen; invullen; spekken; stoppen; volmaken; volschenken; aanvullen; bijwerken; completeren; supplementeren; voleinden ↔ compléter — rendre complet.

completo:

completo bijvoeglijk naamwoord

  1. completo (acabado; pasado; terminado; )
    voltooid; over; klaar; uit; afgelopen; geëindigd; gereed; voorbij; afgedaan; af
  2. completo (cargado; lleno; pleno; colmado)
    vol; gevuld
    • vol bijvoeglijk naamwoord
    • gevuld bijvoeglijk naamwoord
  3. completo (completamente; totalmente; total; )
    totaal; helemaal; compleet; volledig
  4. completo (entero; del todo; enteramente; )
    hele; heel
    • hele bijvoeglijk naamwoord
    • heel bijvoeglijk naamwoord
  5. completo (terminado; listo; llevado a cabo; )
    voltooid; klaar; beëindigd; over; afgelopen; gereed; uit; gedaan; af; gepleegd; geëindigd; voorbij
  6. completo (intacto; muy bien; en buen estado; )
    heel; gaaf; intact
    • heel bijvoeglijk naamwoord
    • gaaf bijvoeglijk naamwoord
    • intact bijvoeglijk naamwoord
  7. completo (a tiempo completo; a jornada completa; totalmente; )
    fulltime; volledig
  8. completo (enteramente; completamente; por completo; )
    compleet; volledig; algeheel; volkomen; kompleet; volslagen
  9. completo (acolchado; pleno; cargado; colmado; empastado)
    opgevuld; volgestopt
  10. completo (completamente; totalmente; del todo; )
    helemaal; volstrekt; hartstikke; faliekant; vierkant; finaal
  11. completo (digno; sano)
    volwaardig
  12. completo (plenario; lleno)
    plenair; kompleet; voltallig
  13. completo (terminado)
    voleindigd
  14. completo (intacto; entero; integral; )
    onverkort

Vertaal Matrix voor completo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
totaal estado completo; todo; total; totalidad; unidad
vierkant cuadrilátero
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afgedaan acabado; completo; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; pronto; realizado; terminado
afgelopen acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado anterior; pasado; último
algeheel completamente; completo; enteramente; entero; por completo; todo; total; totalmente
compleet a tiempo completo; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; por completo; todo; total; totalmente
faliekant absolutamente; absoluto; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; incondicional; indiscutible; pertinente; por completo; sin limitación; sin reservas; total; totalmente; íntegro
finaal absolutamente; absoluto; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; incondicional; indiscutible; pertinente; por completo; sin limitación; sin reservas; total; totalmente; íntegro a fin de cuentas; al fin; al final; decisivo; definitivo; en último lugar; final; finalmente; ineludible; inevitable; irremediable; irreparable; irrevocable; último
fulltime a jornada completa; a tiempo completo; completamente; completo; por completo; totalmente; íntegral
gaaf completo; en buen estado; en orden; intacto; muy bien; perfecto; por completo; total chulo; de puta madre; en perfectas condicionas; entero; espléndido; estupendo; fabuloso; fantástico; fenomenal; genuino; grandioso; guay; impecable; impoluto; intacto; irreprochable; magnífico; maravilloso; no atacado; no corroído; perfecto; puro; sano; sin mancha; súper; virgen; virginal; íntegro
gedaan acabado; completo; concluido; efectuado; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado; ultimado acabado; cocido; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; realizado; terminado
gereed acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado acabado; cocido; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado
gevuld cargado; colmado; completo; lleno; pleno
heel completamente; completo; del todo; en buen estado; en orden; enteramente; entero; intacto; muy bien; perfecto; por completo; total; totalmente
hele completamente; completo; del todo; enteramente; entero; por completo; totalmente
intact completo; en buen estado; en orden; intacto; muy bien; perfecto; por completo; total
klaar acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado acabado; claro; despejado; ejecutado; hecho; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; sin nubes; terminado
onverkort completo; entero; imperturbable; impertérrito; impávido; intacto; integral; sereno; íntegro
plenair completo; lleno; plenario
totaal a tiempo completo; completamente; completo; del todo; por completo; total; totalmente a fondo; detenidamente; hondo; no superficial; profundo; total; totalmente
vierkant absolutamente; absoluto; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; incondicional; indiscutible; pertinente; por completo; sin limitación; sin reservas; total; totalmente; íntegro
vol cargado; colmado; completo; lleno; pleno atestado de; harto; hinchado; lleno; pleno; saciado
volkomen completamente; completo; enteramente; entero; por completo; todo; total; totalmente a fondo; detenidamente; drástico; hondo; no superficial; profundo; radical; radicalmente; total; totalmente
volledig a jornada completa; a tiempo completo; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; por completo; todo; total; totalmente; íntegral integral; total
volslagen completamente; completo; enteramente; entero; por completo; todo; total; totalmente
volstrekt absolutamente; absoluto; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; incondicional; indiscutible; pertinente; por completo; sin limitación; sin reservas; total; totalmente; íntegro absoluto; incondicional; sin reservas
voltallig completo; lleno; plenario
volwaardig completo; digno; sano
voorbij acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado encima; expirado; pasado; por; sobre; transcurrido
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
af acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado abajo; acabado; ejecutado; hacia abajo; hecho; listo; llevado a cabo; para abajo; realizado; terminado
hartstikke absolutamente; absoluto; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; incondicional; indiscutible; pertinente; por completo; sin limitación; sin reservas; total; totalmente; íntegro
helemaal a tiempo completo; absolutamente; absoluto; completamente; completo; del todo; enteramente; entero; incondicional; indiscutible; pertinente; por completo; sin limitación; sin reservas; total; totalmente; íntegro a fondo; detenidamente; hondo; no superficial; profundo; total; totalmente
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beëindigd acabado; completo; concluido; efectuado; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado; ultimado acabado; ejecutado; expirado; hecho; listo; llevado a cabo; pasado; realizado; terminado; transcurrido
gepleegd acabado; completo; concluido; efectuado; listo; llevado a cabo; preparado; realizado; terminado; ultimado
geëindigd acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado
kompleet completamente; completo; enteramente; entero; lleno; plenario; por completo; todo; total; totalmente
opgevuld acolchado; cargado; colmado; completo; empastado; pleno
over acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado encima; por; por encima de; sobre
uit acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado anticuado; apagado; concluido; desde aquí; extinguido
voleindigd completo; terminado
volgestopt acolchado; cargado; colmado; completo; empastado; pleno
voltooid acabado; completo; concluido; concluído; efectuado; listo; llevado a cabo; pasado; perfecto; preparado; pronto; realizado; terminado; ultimado

Verwante woorden van "completo":

  • completa, completas, completos

Synoniemen voor "completo":


Wiktionary: completo

completo
adjective
  1. volledig, voltallig
  2. zonder iets ongedaan te laten
Cross Translation:
FromToVia
• completo → volkomen ↔ absolute — complete in itself, fixed
• completo → volledig; compleet; algeheel ↔ complete — with everything included
• completo → omvattend; diepgaand; uitgebreid; alomvattend ↔ comprehensive — broadly or completely covering
• completo → volledig ↔ full — complete
• completo → machtig; stevig ↔ hearty — rich, abundant
• completo → uiten ↔ utter — absolute
• completo → allemaal; al; alle; allen ↔ sämtlich — drückt aus, dass alle von einer bestimmten Gruppe gemeint sind
• completo → volledig; compleet; vol ↔ complet — À quoi il ne manquer aucune des parties nécessaires.
• completo → compleet; gans; heel; geheel; vol; volkomen; volslagen; totaal; volledig ↔ entier — Qui a toutes ses parties, ou que l’on considérer dans toute son étendue.

Verwante vertalingen van completa







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0911 seconde
Page rendered in 1.0 seconds