Spaans

Uitgebreide vertaling voor complemento (Spaans) in het Nederlands

complemento:

complemento [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el complemento (finalización; suplemento; reposición; terminación)
    de voltooiing; de completering
  2. el complemento
  3. el complemento
    de plug-in; invoegtoepassing
  4. el complemento
    de module
    • module [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. el complemento
    de aanvulling
  6. el complemento (dispositivo complementario)

Vertaal Matrix voor complemento:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvulling complemento addenda; adición; ampliación; anexo; apéndice; artículo suplementario; aumento; empaquetadura; empaste; encierro; engrandecimiento; ensanche; expansión; pedido; suplemento
completering complemento; finalización; reposición; suplemento; terminación
module complemento módulo
plug-in complemento
voltooiing complemento; finalización; reposición; suplemento; terminación cumplimiento; fin; terminación
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
invoegtoepassing complemento
uitbreidingskaart complemento; dispositivo complementario tarjeta de expansión
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitbreidingskaart tarjeta de ampliación

Verwante woorden van "complemento":

  • complementos

Synoniemen voor "complemento":


Wiktionary: complemento

complemento
noun
  1. aanvulling (ook (medisch, nld))
  2. wat toegevoegd wordt
  3. de volmaaktheid

Cross Translation:
FromToVia
complemento toebehoren; aanhangsel; accessoire accessory — that which belongs to something else deemed the principal, attachment
complemento meewerkend voorwerp; lijdend voorwerp object — in grammar

complemento vorm van complementar:

complementar werkwoord

  1. complementar (completar; perfeccionar; volver a llenar)
    completeren; vervolledigen; volledig maken; compleet maken
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • vervolledigen werkwoord (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • volledig maken werkwoord (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • compleet maken werkwoord (maak compleet, maakt compleet, maakte compleet, maakten compleet, compleet gemaakt)
  2. complementar (completar; terminar)
    completeren; voltooien; vervolledigen; afmaken; perfectioneren; volledig maken; vervolmaken
    • completeren werkwoord (completeer, completeert, completeerde, completeerden, gecompleteerd)
    • voltooien werkwoord (voltooi, voltooit, voltooide, voltooiden, voltooid)
    • vervolledigen werkwoord (vervolledig, vervolledigt, vervolledigde, vervolledigden, vervolledigd)
    • afmaken werkwoord (maak af, maakt af, maakte af, maakten af, afgemaakt)
    • perfectioneren werkwoord (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
    • volledig maken werkwoord (maak volledig, maakt volledig, maakte volledig, maakten volledig, volledig gemaakt)
    • vervolmaken werkwoord (vervolmaak, vervolmaakt, vervolmaakte, vervolmaakten, vervolmaakt)

Conjugations for complementar:

presente
  1. complemento
  2. complementas
  3. complementa
  4. complementamos
  5. complementáis
  6. complementan
imperfecto
  1. complementaba
  2. complementabas
  3. complementaba
  4. complementábamos
  5. complementabais
  6. complementaban
indefinido
  1. complementé
  2. complementaste
  3. complementó
  4. complementamos
  5. complementasteis
  6. complementaron
fut. de ind.
  1. complementaré
  2. complementarás
  3. complementará
  4. complementaremos
  5. complementaréis
  6. complementarán
condic.
  1. complementaría
  2. complementarías
  3. complementaría
  4. complementaríamos
  5. complementaríais
  6. complementarían
pres. de subj.
  1. que complemente
  2. que complementes
  3. que complemente
  4. que complementemos
  5. que complementéis
  6. que complementen
imp. de subj.
  1. que complementara
  2. que complementaras
  3. que complementara
  4. que complementáramos
  5. que complementarais
  6. que complementaran
miscelánea
  1. ¡complementa!
  2. ¡complementad!
  3. ¡no complementes!
  4. ¡no complementéis!
  5. complementado
  6. complementando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor complementar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmaken acabar; carnicería; degüello; matanza; terminar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afmaken complementar; completar; terminar acabar; asesinar; completar; dar fin a; dar muerte a; efectuar; eliminar; finalizar; interrumpir; liquidar; liquidar a una persona; matar; poner fin a una; poner término a una; realizar; terminar
compleet maken complementar; completar; perfeccionar; volver a llenar
completeren complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar acabar; agregar; añadir; completar; dar fin a; finalizar; sumar; suplir el déficit; terminar
perfectioneren complementar; completar; terminar abrillantar; igualar; perfeccionar; refinar
vervolledigen complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
vervolmaken complementar; completar; terminar
volledig maken complementar; completar; perfeccionar; terminar; volver a llenar
voltooien complementar; completar; terminar acabar; completar; dar fin a; finalizar; terminar

Wiktionary: complementar


Cross Translation:
FromToVia
complementar volmaken; aanvullen complement — to complete
complementar aanvullen complement — to provide what the partner lacks and lack what the partner provides
complementar aanvullen supplement — to provide or make a supplement to

Verwante vertalingen van complemento