Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal compañera

Vertaal compañera van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. compañera:
  2. compañero:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor compañera (Spaans) in het Nederlands

compañera:

compañera [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la compañera (compañero; amigo; compadre; )
    de vriend; het vriendje; de makker; het maatje; de kameraad; de pal; de gabber; het kameraadje; de maat; de kompaan
    • vriend [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vriendje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maatje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kameraad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gabber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kameraadje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kompaan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la compañera (conviviente; señora; mujer; )
    de vrouw; de gade
    • vrouw [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • gade [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la compañera (amante; compadre; amigo; )
    de partner; de gezellin
    • partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gezellin [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. la compañera (esposa; pareja; mujer; )
    de echtgenote
  5. la compañera (compañero; compañero en la vida; compañera en la vida; )
    de levenspartner; de partner; de levensgezel
  6. la compañera (consorte; señora; pareja; )
    de gemalin
    • gemalin [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  7. la compañera (camarada; compañero; amigo; )
    de genoot
    • genoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  8. la compañera (alumna de la misma promocion)
    de jaargenote

Vertaal Matrix voor compañera:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
echtgenote ama; ama de casa; compañera; compañera en la vida; consorte; conviviente; cónyuge; dueña de casa; esposa; madre de familia; mujer; mujeruca; pareja; señora
gabber amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero
gade ama; ama de casa; compañera; compañera en la vida; consorte; conviviente; cónyuge; dueña de casa; esposa; madre de familia; mujer; mujeruca; señora marido
gemalin ama; compañera; compañera en la vida; consorte; conviviente; cónyuge; esposa; mujer; pareja; señora
genoot acompañante; aliado; amigo; asociado; camarada; colega; compadre; compañera; compañera de viaje; compañero; compañero de partido; compañero de viaje; compinche; conviviente; partícipe; socio
gezellin amante; amiga; amigo; amiguito; camarada; colega; compadre; compañera; compañero
jaargenote alumna de la misma promocion; compañera
kameraad amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero
kameraadje amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amado; amante; amigo; amiguito; amor; camarada; colega; compañero; compinche; novio; querido
kompaan amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero
levensgezel compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido esposo; marido
levenspartner compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido esposo; marido
maat amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero; dimensión; extensión; formato; medida; proporción; talla; tamaño; volumen
maatje amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amado; amante; amigo; amiguito; amor; aprendiz; arenque joven salado; camarada; colega; compañero; compinche; criado; gañán; novio; peón; querido; sirviente; yunta
makker amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero
pal amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero
partner amante; amiga; amigo; amiguito; camarada; colega; compadre; compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido aliado; compañero; compañero de combate; esposo; marido; relación comercial; relación de negocios
vriend amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; compañero
vriendje amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo; amiguito; compañero
vrouw ama; ama de casa; compañera; compañera en la vida; consorte; conviviente; cónyuge; dueña de casa; esposa; madre de familia; mujer; mujeruca; señora hembra; mujer; mujeruca; persona femenina; tía
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pal firme; inquebrantable; irrefutable
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
partner partner

Verwante woorden van "compañera":


Synoniemen voor "compañera":


Wiktionary: compañera

compañera
noun
  1. vriend; makker; maat; (in overdrachtelijke zin): in de oorlog en nadien in het communisme ook gebruikt als aanduiding voor gelijkgestemde, i.c. lid van de NSB, vaak afgekort tot Kam., of de (communistische) Partij. Tegenwoordig nog wel sarcastisch gebruikt ter aanduiding van aanhanger van een totali
  2. de vrouwelijke persoon waarmee je verkering hebt
Cross Translation:
FromToVia
• compañera → metgezel ↔ companion — someone with whom one spends time or keeps company
• compañera → kameraad ↔ comrade — title used by a Communist regime
• compañera → chaperonne; gezellin; metgezellin; partner ↔ compagne — Féminin usuel de compagnon : Celle qui partage le sort de quelqu’un.

compañero:

compañero [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el compañero (amigo)
    de vriend; de spitsbroeder; de gabber; de compagnon; het kameraadje; de kameraad; de kompaan; de kornuit; de maat; de makker; de gezel; het maatje; de pal
    • vriend [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • spitsbroeder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gabber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • compagnon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kameraadje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kameraad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kompaan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kornuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maatje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. el compañero (amigo; compadre; camarada; )
    de vriend; het vriendje; de makker; het maatje; de kameraad; de pal; de gabber; het kameraadje; de maat; de kompaan
    • vriend [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vriendje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maatje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kameraad [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gabber [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kameraadje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kompaan [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. el compañero
    de gezel; de maat; de partner
    • gezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. el compañero
    compaan; de makker; de maat
    • compaan [znw.] zelfstandig naamwoord
    • makker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • maat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. el compañero (amigo; querido; amiguito; )
    de vriendin; de hartsvriendin; het kameraadje; het maatje; de gezel
  6. el compañero (hombre; caballero; señor; )
    de knakker; de man; de knul; de vent; de gozer; de kerel; de gast
    • knakker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • knul [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gozer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kerel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. el compañero (colega; homólogo)
    de confrater
  8. el compañero (acompañante)
    de metgezel
    • metgezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  9. el compañero (amiguito; amigo)
    het vriendje; het gabbertje; het makkertje; het maatje; het kameraadje
  10. el compañero (camarada; amigo; acompañante; )
    de genoot
    • genoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  11. el compañero (compañero en la vida; compañera en la vida; esposa; )
    de levenspartner; de partner; de levensgezel
  12. el compañero (amante; compañera; compadre; )
    de partner; de gezellin
    • partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • gezellin [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  13. el compañero (socio; asociado; consocio; partícipe; conviviente)
    de firmant
    • firmant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  14. el compañero (arenque joven salado; amiguito)
    de maatjesharing; het maatje

Vertaal Matrix voor compañero:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
compaan compañero
compagnon amigo; compañero relación comercial; relación de negocios
confrater colega; compañero; homólogo
firmant asociado; compañero; consocio; conviviente; partícipe; socio
gabber amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio
gabbertje amigo; amiguito; compañero
gast amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío cliente asiduo; convidado; durmiente; frecuentador; huésped; invitado; invitado a dormir; parroquiano habitual; visita; visitante
genoot acompañante; aliado; amigo; asociado; camarada; colega; compadre; compañera; compañera de viaje; compañero; compañero de partido; compañero de viaje; compinche; conviviente; partícipe; socio
gezel amado; amante; amigo; amiguito; amor; camarada; colega; compañero; compinche; novio; querido
gezellin amante; amiga; amigo; amiguito; camarada; colega; compadre; compañera; compañero
gozer amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío chaval; fulano; hombre; joven; tipo; tío
hartsvriendin amado; amante; amigo; amiguito; amor; camarada; colega; compañero; compinche; novio; querido amiga íntima; amigo del alma; amigo del corazón; amigo íntimo
kameraad amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio
kameraadje amado; amante; amiga; amigo; amiguito; amor; camarada; colega; compadre; compañera; compañero; compinche; novio; querido; socio
kerel amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío chaval; fulano; hombre; joven; marido; ser humano; tipo; tío
knakker amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío chaval; fulano; hombre; joven; tipo; tío
knul amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío chaval; fulano; hombre; joven; tipo; tío
kompaan amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio
kornuit amigo; compañero
levensgezel compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido esposo; marido
levenspartner compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido esposo; marido
maat amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio dimensión; extensión; formato; medida; proporción; talla; tamaño; volumen
maatje amado; amante; amiga; amigo; amiguito; amor; arenque joven salado; camarada; colega; compadre; compañera; compañero; compinche; novio; querido; socio aprendiz; criado; gañán; peón; sirviente; yunta
maatjesharing amiguito; arenque joven salado; compañero
makker amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio
makkertje amigo; amiguito; compañero
man amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío esposo; hombre; marido; ser humano; tío
metgezel acompañante; compañero
pal amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio
partner amante; amiga; amigo; amiguito; camarada; colega; compadre; compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido aliado; compañero de combate; esposo; marido; relación comercial; relación de negocios
spitsbroeder amigo; compañero
vent amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío caballero; chaval; chico; fulano; hombre; joven; marido; ser humano; señor; soberano; tipo; tío
vriend amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio amigo
vriendin amado; amante; amigo; amiguito; amor; camarada; colega; compañero; compinche; novio; querido amante; amor; cariño; cielo; corazón; novia; querido; tesoro
vriendje amiga; amigo; amiguito; camarada; compadre; compañera; compañero; socio
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pal firme; inquebrantable; irrefutable
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
partner partner

Verwante woorden van "compañero":


Synoniemen voor "compañero":


Wiktionary: compañero

compañero
noun
  1. metgezel
  2. makker, reisgenoot
  3. vriend; makker; maat; (in overdrachtelijke zin): in de oorlog en nadien in het communisme ook gebruikt als aanduiding voor gelijkgestemde, i.c. lid van de NSB, vaak afgekort tot Kam., of de (communistische) Partij. Tegenwoordig nog wel sarcastisch gebruikt ter aanduiding van aanhanger van een totali
  4. makker
  5. iemand aan wie men door persoonlijke voorkeur verbonden is
  6. iemand met wie men gehuwd of niet een relatie heeft
Cross Translation:
FromToVia
• compañero → maatje; maat ↔ buddy — friend or casual acquaintance
• compañero → collega ↔ colleague — fellow member of a profession
• compañero → metgezel ↔ companion — someone with whom one spends time or keeps company
• compañero → makker; maat ↔ comrade — mate, companion, or associate
• compañero → kameraad ↔ comrade — title used by a Communist regime
• compañero → genoot; makker ↔ Genosse — jemand, der eine andere Person durch bestimmte Lebensbereiche oder Unternehmungen begleitet
• compañero → collega ↔ Kollege — Person, die mit anderen zusammen im gleichen Unternehmen oder im gleichen Beruf tätig ist
• compañero → kameraad; kornuit; maat; makker ↔ camarade — Celui ou celle qui, en partager les occupations, la vie d’une ou de plusieurs personnes, contracter avec elles une sorte d’amitié et une communauté d’intérêts.
• compañero → begeleider; metgezel; gezel; maat; partner; kameraad; kornuit; makker ↔ compagnon — Celui qui est habituellement avec un autre ou qui fait avec lui la même chose.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van compañera







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0899 seconde
Page rendered in 1.0 seconds