Spaans

Uitgebreide vertaling voor combinar (Spaans) in het Nederlands

combinar:

combinar werkwoord

  1. combinar (agrupar)
    combineren; een combinatie maken
    • combineren werkwoord (combineer, combineert, combineerde, combineerden, gecombineerd)
    • een combinatie maken werkwoord (maak een combinatie, maakt een combinatie, maakte een combinatie, maakten een combinatie, een combinatie gemaakt)
  2. combinar (unir)
    verbinden; onderling verbinden; van verband voorzien
  3. combinar (acopiar; quedar; ahorrar; )
    sparen; op bankrekening zetten
  4. combinar
    samenvoegen
    • samenvoegen werkwoord (voeg samen, voegt samen, voegde samen, voegden samen, samengevoegd)

Conjugations for combinar:

presente
  1. combino
  2. combinas
  3. combina
  4. combinamos
  5. combináis
  6. combinan
imperfecto
  1. combinaba
  2. combinabas
  3. combinaba
  4. combinábamos
  5. combinabais
  6. combinaban
indefinido
  1. combiné
  2. combinaste
  3. combinó
  4. combinamos
  5. combinasteis
  6. combinaron
fut. de ind.
  1. combinaré
  2. combinarás
  3. combinará
  4. combinaremos
  5. combinaréis
  6. combinarán
condic.
  1. combinaría
  2. combinarías
  3. combinaría
  4. combinaríamos
  5. combinaríais
  6. combinarían
pres. de subj.
  1. que combine
  2. que combines
  3. que combine
  4. que combinemos
  5. que combinéis
  6. que combinen
imp. de subj.
  1. que combinara
  2. que combinaras
  3. que combinara
  4. que combináramos
  5. que combinarais
  6. que combinaran
miscelánea
  1. ¡combina!
  2. ¡combinad!
  3. ¡no combines!
  4. ¡no combinéis!
  5. combinado
  6. combinando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor combinar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verbinden juntar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
combineren agrupar; combinar conglomerar; empalmar; ensamblar; montar; unir
een combinatie maken agrupar; combinar
onderling verbinden combinar; unir
op bankrekening zetten acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; combinar; compaginar; compilar; economizar; juntar; quedar; reunir; sobrar
samenvoegen combinar conglomerar; empalmar; encadenar; ensamblar; fusionar; montar; unir
sparen acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; combinar; compaginar; compilar; economizar; juntar; quedar; reunir; sobrar acopiar; acumular; ahorrar; juntar; perdonar; recoger; respetar; reunir
van verband voorzien combinar; unir
verbinden combinar; unir abotonar; abrochar; acoplar; atar; colocar; conectar; conectar(se); encadenar; encordar; enlazar; fijar; juntar; sujetar; unir
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
samenvoegen combinación

Synoniemen voor "combinar":


Wiktionary: combinar

combinar
verb
  1. door elkaar doen

Cross Translation:
FromToVia
combinar combineren combine — bring two or more things or activities together
combinar verenigen unite — to come or bring together as one