Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- charlas:
-
charlar:
- praten; spreken; converseren; kletsen; babbelen; ratelen; kwebbelen; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren; keuvelen; kouten; kwekken; raaskallen; onzin verkopen; ijlen; wartaal spreken; onzin uitkramen; bomen; een boom opzetten; lullen; zwammen; zwetsen; kletspraat verkopen; zeveren; leuteren; etteren; zeiken; klieren; griepen; chatten
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor charlas (Spaans) in het Nederlands
charlas:
-
la charlas (habladurías)
-
la charlas (chismes; charla; rumor; habladuría; agravio; calumnia; difamación; cháchara; chismorreo; habladurías; murmuraciones)
de kwaadsprekerij; de lastering; de roddel; de achterklap; het geroddel; de roddelpraat; de laster; het lasterpraatje; zwartmaken -
la charlas (cháchara; charla; murmuraciones; chisme; habladuría; chismorreo; chismes; tonterías; cotilleo; habladurías; plática; latigazo; palique; chachara; comadreo; parloteo; cotorreo; tonteras; fraseología; palabrería; comadreos; charloteo; comadrería; majaderías)
-
la charlas (chachara; habladurías; cachuchazo; charla; tonterías; chismes; palique; bobadas; cháchara; parloteo; tonteras; palabrería; charloteo)
-
la charlas (charla; habladurías; chismes; cháchara; chismorreo; charloteo; comadrería)
-
la charlas (conferencias; discursos; ternas; recitales; declamaciónes; ejecuciónes; disertaciónes)
Vertaal Matrix voor charlas:
charlas vorm van charlar:
-
charlar (conversar; hablar)
-
charlar (parlotear; cacarear; parlanchinear; cloquear; cascar; parlar; cotorrear)
-
charlar (hablar)
spreken; praten; in contact staan; een conversatie hebben; communiceren-
spreken werkwoord
-
in contact staan werkwoord (sta in contact, staat in contact, stond in contact, stonden in contact, in contact gestaan)
-
een conversatie hebben werkwoord (heb een conversatie, hebt een conversatie, heeft een conversatie, had een conversatie, hadden een conversatie, een conversatie gehad)
-
-
charlar (hablar por hablar; cotorrear; parlotear; chacharear; decir tonterías; echar una parrafada; parlanchinear)
-
charlar (hablar; conversar; parlar)
-
charlar (decir tonterías; delirar; cascar; desvariar; disparatar; cotorrear; parlotear; comprar tonteras)
raaskallen; kletsen; onzin verkopen; ijlen; wartaal spreken; onzin uitkramen-
onzin verkopen werkwoord (verkoop onzin, verkoopt onzin, verkocht onzin, verkochten onzin, onzin verkocht)
-
wartaal spreken werkwoord
-
onzin uitkramen werkwoord
-
charlar (echar un páraffo; echar una paraffada)
-
charlar (chacharear; desvariar; parlanchinear; hablar por hablar; cotorrear; echar una parrafada; parlotear)
-
charlar (cotorrear; parlotear)
-
charlar (chinchar; dar la tabarra; quejarse; cotorrear; parlotear)
-
charlar
Conjugations for charlar:
presente
- charlo
- charlas
- charla
- charlamos
- charláis
- charlan
imperfecto
- charlaba
- charlabas
- charlaba
- charlábamos
- charlabais
- charlaban
indefinido
- charlé
- charlaste
- charló
- charlamos
- charlasteis
- charlaron
fut. de ind.
- charlaré
- charlarás
- charlará
- charlaremos
- charlaréis
- charlarán
condic.
- charlaría
- charlarías
- charlaría
- charlaríamos
- charlaríais
- charlarían
pres. de subj.
- que charle
- que charles
- que charle
- que charlemos
- que charléis
- que charlen
imp. de subj.
- que charlara
- que charlaras
- que charlara
- que charláramos
- que charlarais
- que charlaran
miscelánea
- ¡charla!
- ¡charlad!
- ¡no charles!
- ¡no charléis!
- charlado
- charlando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor charlar:
Synoniemen voor "charlar":
Wiktionary: charlar
charlar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• charlar | → babbelen; kletsen | ↔ babble — to talk much |
• charlar | → schertsen | ↔ banter — to engage in banter |
• charlar | → kletsen; babbelen | ↔ chat — be engaged in informal conversation |
• charlar | → babbelen; keuvelen; praten | ↔ babiller — parler beaucoup à propos de rien. |
• charlar | → babbelen; keuvelen; praten | ↔ bavarder — parler sans mesure et sans discrétion. |
• charlar | → bepraten; overleggen; discussiëren | ↔ discuter — examiner, débattre avec quelqu’un une question, une affaire avec soin, avec exactitude, et en bien considérer le pour et le contre. |