Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- cesar:
-
Wiktionary:
- cesar → cesseren, ophouden
- cesar → aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken, afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, uitmaken, voleindigen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor cesar (Spaans) in het Nederlands
cesar:
-
cesar (parar; detener; poner freno a; pararse)
ophouden; stopzetten; remmen; tegenhouden; halt houden; tot staan brengen-
tot staan brengen werkwoord (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
cesar (irse; salir; dejar; marcharse; retirarse; abandonar)
-
cesar (dejar; sostener; levantar; detener; hacer respetar)
-
cesar (dimitir; retirar; retirarse; dimitir del cargo; retroceder)
Conjugations for cesar:
presente
- ceso
- cesas
- cesa
- cesamos
- cesáis
- cesan
imperfecto
- cesaba
- cesabas
- cesaba
- cesábamos
- cesabais
- cesaban
indefinido
- cesé
- cesaste
- cesó
- cesamos
- cesasteis
- cesaron
fut. de ind.
- cesaré
- cesarás
- cesará
- cesaremos
- cesaréis
- cesarán
condic.
- cesaría
- cesarías
- cesaría
- cesaríamos
- cesaríais
- cesarían
pres. de subj.
- que cese
- que ceses
- que cese
- que cesemos
- que ceséis
- que cesen
imp. de subj.
- que cesara
- que cesaras
- que cesara
- que cesáramos
- que cesarais
- que cesaran
miscelánea
- ¡cesa!
- ¡cesad!
- ¡no ceses!
- ¡no ceséis!
- cesado
- cesando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor cesar:
Synoniemen voor "cesar":
Wiktionary: cesar
cesar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• cesar | → aflaten; ophouden; stoppen; uitscheiden; wijken; afmaken; afsluiten; beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen | ↔ cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer. |