Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal centellear

Vertaal centellear van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. centellear:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor centellear (Spaans) in het Nederlands

centellear:

centellear werkwoord

  1. centellear (brillar; hacer brillar; dar luz; )
    stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen
    • stralen werkwoord (straal, straalt, straalde, straalden, gestraald)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • schijnen werkwoord (schijn, schijnt, scheen, schenen, geschenen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • glanzen werkwoord (glans, glanst, glansde, glansden, geglansd)
    • sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • twinkelen werkwoord (twinkel, twinkelt, twinkelde, twinkelden, getwinkeld)
  2. centellear (brillar; relucir; resplandecer; )
    schitteren; fonkelen; glinsteren
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  3. centellear (arrebatarse en cólera; sonar; brillar; )
    tinkelen; rinkelen; tingelen; klingelen
    • tinkelen werkwoord (tinkel, tinkelt, tinkelde, tinkelden, getinkeld)
    • rinkelen werkwoord (rinkel, rinkelt, rinkelde, rinkelden, gerinkeld)
    • tingelen werkwoord (tingel, tingelt, tingelde, tingelden, getingeld)
    • klingelen werkwoord (klingel, klingelt, klingelde, klingelden, geklingeld)

Conjugations for centellear:

presente
  1. centelleo
  2. centelleas
  3. centellea
  4. centelleamos
  5. centelleáis
  6. centellean
imperfecto
  1. centelleaba
  2. centelleabas
  3. centelleaba
  4. centelleábamos
  5. centelleabais
  6. centelleaban
indefinido
  1. centelleé
  2. centelleaste
  3. centelleó
  4. centelleamos
  5. centelleasteis
  6. centellearon
fut. de ind.
  1. centellearé
  2. centellearás
  3. centelleará
  4. centellearemos
  5. centellearéis
  6. centellearán
condic.
  1. centellearía
  2. centellearías
  3. centellearía
  4. centellearíamos
  5. centellearíais
  6. centellearían
pres. de subj.
  1. que centellee
  2. que centellees
  3. que centellee
  4. que centelleemos
  5. que centelleéis
  6. que centelleen
imp. de subj.
  1. que centelleara
  2. que centellearas
  3. que centelleara
  4. que centelleáramos
  5. que centellearais
  6. que centellearan
miscelánea
  1. ¡centellea!
  2. ¡centellead!
  3. ¡no centellees!
  4. ¡no centelleéis!
  5. centelleado
  6. centelleando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor centellear:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren centelleo
fonkelen brillo; centelleo; chispeo; esplendor; fulgor
glanzen brillo
schijnen brillo; satinado
schitteren brillantez; brillo; destello; esplendor; resplandor
sprankelen brillo; centelleo; chispeo; esplendor; fulgor
stralen rayos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear dar vueltas; oscilar; volcar; voltear
fonkelen amanecer; brillar; centellear; chispear; clarear; dar luz; destellar; fulgurar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear; relucir; resplandecer abrillantar; aplanar; brillar; chispear; hacer brillar; igualar
glanzen amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear
glinsteren brillar; centellear; chispear; destellar; fulgurar; relucir; resplandecer abrillantar; aplanar; brillar; chispear; hacer brillar; igualar
klingelen arrebatarse en cólera; borbotar; brillar; burbujear; caer con estrépito; centellear; chispear; chocar; hormiguear; repicar; sonar
rinkelen arrebatarse en cólera; borbotar; brillar; burbujear; caer con estrépito; centellear; chispear; chocar; hormiguear; repicar; sonar
schijnen amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear brillar; dar luz; fosforescer; parecer; parecerse
schitteren brillar; centellear; chispear; destellar; fulgurar; relucir; resplandecer brillar; distinguirse; sobresalir
sprankelen amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear burbujear; chispear; espumar
stralen amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear arder de; brillar; irradiar; radiar; relucir; resplandecer
tingelen arrebatarse en cólera; borbotar; brillar; burbujear; caer con estrépito; centellear; chispear; chocar; hormiguear; repicar; sonar
tinkelen arrebatarse en cólera; borbotar; brillar; burbujear; caer con estrépito; centellear; chispear; chocar; hormiguear; repicar; sonar
twinkelen amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear

Synoniemen voor "centellear":


Wiktionary: centellear

Cross Translation:
FromToVia
• centellear → flikkeren; flonkeren; lichten; twinkelen; flakkeren; schitteren; vonken schieten; wapperen ↔ scintiller — briller, jeter des éclats par intermittence.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0335 seconde
Page rendered in 1.0 seconds