Spaans

Uitgebreide vertaling voor cautivo (Spaans) in het Nederlands

cautivo:

cautivo bijvoeglijk naamwoord

  1. cautivo (aprisionado; encerrado; preso; )
    gevangen; opgesloten; gevangen genomen; geïnterneerd; vastgezet

cautivo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cautivo (detenido; prisionero; preso; detenida)
    de gedetineerde; de gevangene
  2. el cautivo (trabajador forzado; preso; prisionero; recluso; sentenciado)
    de dwangarbeider

Vertaal Matrix voor cautivo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dwangarbeider cautivo; preso; prisionero; recluso; sentenciado; trabajador forzado
gedetineerde cautivo; detenida; detenido; preso; prisionero recluso
gevangene cautivo; detenida; detenido; preso; prisionero castigado; condenado; detenido; preso; prisionero; sentenciado
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gevangen aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gevangen genomen aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso
geïnterneerd aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso
opgesloten aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso
vastgezet aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso

Verwante woorden van "cautivo":

  • cautivos

Synoniemen voor "cautivo":


Wiktionary: cautivo


Cross Translation:
FromToVia
cautivo gevangene captive — a person who has been captured
cautivo gevangen captive — held prisoner

cautivar:

cautivar werkwoord

  1. cautivar (encadenar; poner las esposas)
    handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan
    • handboeien omdoen werkwoord (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
    • ketenen werkwoord (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • in de boeien slaan werkwoord (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)
  2. cautivar (atrapar; comprender; detener; )
    snappen; betrappen
    • snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen werkwoord (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  3. cautivar (aprisionar; encerrar; arrestar; )
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • gevangennemen werkwoord
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  4. cautivar (coger; tomar; agarrar; encadenar; poner las esposas)
    boeien; ketenen; binden; kluisteren
    • boeien werkwoord (boei, boeit, boeide, boeiden, geboeid)
    • ketenen werkwoord (keten, ketent, ketende, ketenden, geketend)
    • binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • kluisteren werkwoord (kluister, kluistert, kluisterde, kluisterden, gekluisterd)
  5. cautivar (coger la atención; encadenar)
    boeien; aandacht vasthouden; gekluisterd zitten

Conjugations for cautivar:

presente
  1. cautivo
  2. cautivas
  3. cautiva
  4. cautivamos
  5. cautiváis
  6. cautivan
imperfecto
  1. cautivaba
  2. cautivabas
  3. cautivaba
  4. cautivábamos
  5. cautivabais
  6. cautivaban
indefinido
  1. cautivé
  2. cautivaste
  3. cautivó
  4. cautivamos
  5. cautivasteis
  6. cautivaron
fut. de ind.
  1. cautivaré
  2. cautivarás
  3. cautivará
  4. cautivaremos
  5. cautivaréis
  6. cautivarán
condic.
  1. cautivaría
  2. cautivarías
  3. cautivaría
  4. cautivaríamos
  5. cautivaríais
  6. cautivarían
pres. de subj.
  1. que cautive
  2. que cautives
  3. que cautive
  4. que cautivemos
  5. que cautivéis
  6. que cautiven
imp. de subj.
  1. que cautivara
  2. que cautivaras
  3. que cautivara
  4. que cautiváramos
  5. que cautivarais
  6. que cautivaran
miscelánea
  1. ¡cautiva!
  2. ¡cautivad!
  3. ¡no cautives!
  4. ¡no cautivéis!
  5. cautivado
  6. cautivando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor cautivar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
arresteren detener
boeien esposas
ketenen esposas
snappen coger; comprender
vatten coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandacht vasthouden cautivar; coger la atención; encadenar
aanhouden apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar; seguir
arresteren apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
binden agarrar; cautivar; coger; encadenar; poner las esposas; tomar agarrotar; amarrar; amordazar; atar; encuadernar
boeien agarrar; cautivar; coger; coger la atención; encadenar; poner las esposas; tomar fascinar; intrigar
gekluisterd zitten cautivar; coger la atención; encadenar
gevangennemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
handboeien omdoen cautivar; encadenar; poner las esposas
in de boeien slaan cautivar; encadenar; poner las esposas
in hechtenis nemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar
inrekenen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
ketenen agarrar; cautivar; coger; encadenar; poner las esposas; tomar
kluisteren agarrar; cautivar; coger; encadenar; poner las esposas; tomar
oppakken apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener; recoger; recoger del suelo
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
vatten apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar agarrar; atrapar; captar; coger; engastar; engañar; estafar; prender; timar; trabar

Synoniemen voor "cautivar":


Wiktionary: cautivar

cautivar
verb
  1. (overgankelijk) tot zich lokken, aantrekken, bekoren, op aangename wijze boeien
  2. te pakken krijgen

Cross Translation:
FromToVia
cautivar verleiden allure — to attempt to draw
cautivar aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc.
cautivar aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren appâterattirer avec un appât.
cautivar lokken; aanhalen; trekken; aantrekken attirertirer, faire venir à soi.
cautivar bezweren; bidden; smeken; aanhalen; trekken; aantrekken; aanlokken; bekoren; toelachen; verlekkeren solliciterinciter ou exciter à faire quelque chose.