Spaans
Uitgebreide vertaling voor cautivo (Spaans) in het Nederlands
cautivo:
-
cautivo (aprisionado; encerrado; preso; capturado; detenido; encarcelado; arrestado)
gevangen; opgesloten; gevangen genomen; geïnterneerd; vastgezet-
gevangen bijvoeglijk naamwoord
-
opgesloten bijvoeglijk naamwoord
-
gevangen genomen bijvoeglijk naamwoord
-
geïnterneerd bijvoeglijk naamwoord
-
vastgezet bijvoeglijk naamwoord
-
-
el cautivo (detenido; prisionero; preso; detenida)
-
el cautivo (trabajador forzado; preso; prisionero; recluso; sentenciado)
Vertaal Matrix voor cautivo:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dwangarbeider | cautivo; preso; prisionero; recluso; sentenciado; trabajador forzado | |
gedetineerde | cautivo; detenida; detenido; preso; prisionero | recluso |
gevangene | cautivo; detenida; detenido; preso; prisionero | castigado; condenado; detenido; preso; prisionero; sentenciado |
Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gevangen | aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gevangen genomen | aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso | |
geïnterneerd | aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso | |
opgesloten | aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso | |
vastgezet | aprisionado; arrestado; capturado; cautivo; detenido; encarcelado; encerrado; preso |
Verwante woorden van "cautivo":
Synoniemen voor "cautivo":
cautivar:
-
cautivar (encadenar; poner las esposas)
handboeien omdoen; ketenen; in de boeien slaan-
handboeien omdoen werkwoord (doe handboeien om, doet handboeien om, deed handboeien om, deden handboeien om, handboeien omgedaan)
-
in de boeien slaan werkwoord (sla in de boeien, slaat in de boeien, sloeg in de boeien, sloegen in de boeien, in de boeien geslagen)
-
-
cautivar (atrapar; comprender; detener; coger; pillar; entender; sorprender; trabar; fascinar; poner las esposas; cazar; detengo; tomar; recoger; fijar; montar; prender; depositar; inmovilizar; encadenar; encarcelar; engastar; coger preso; coger prisionero)
-
cautivar (aprisionar; encerrar; arrestar; apresar; encarcelar; coger preso)
gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen-
gevangennemen werkwoord
-
in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
-
-
cautivar (coger; tomar; agarrar; encadenar; poner las esposas)
-
cautivar (coger la atención; encadenar)
boeien; aandacht vasthouden; gekluisterd zitten-
aandacht vasthouden werkwoord
-
gekluisterd zitten werkwoord
Conjugations for cautivar:
presente
- cautivo
- cautivas
- cautiva
- cautivamos
- cautiváis
- cautivan
imperfecto
- cautivaba
- cautivabas
- cautivaba
- cautivábamos
- cautivabais
- cautivaban
indefinido
- cautivé
- cautivaste
- cautivó
- cautivamos
- cautivasteis
- cautivaron
fut. de ind.
- cautivaré
- cautivarás
- cautivará
- cautivaremos
- cautivaréis
- cautivarán
condic.
- cautivaría
- cautivarías
- cautivaría
- cautivaríamos
- cautivaríais
- cautivarían
pres. de subj.
- que cautive
- que cautives
- que cautive
- que cautivemos
- que cautivéis
- que cautiven
imp. de subj.
- que cautivara
- que cautivaras
- que cautivara
- que cautiváramos
- que cautivarais
- que cautivaran
miscelánea
- ¡cautiva!
- ¡cautivad!
- ¡no cautives!
- ¡no cautivéis!
- cautivado
- cautivando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor cautivar:
Synoniemen voor "cautivar":
Wiktionary: cautivar
cautivar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• cautivar | → verleiden | ↔ allure — to attempt to draw |
• cautivar | → aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren | ↔ allécher — (figuré) Attirer par le plaisir, par l’espérance, par la séduction, etc. |
• cautivar | → aanlokken; bekoren; toelachen; trekken; aantrekken; verlekkeren | ↔ appâter — attirer avec un appât. |
• cautivar | → lokken; aanhalen; trekken; aantrekken | ↔ attirer — tirer, faire venir à soi. |
• cautivar | → bezweren; bidden; smeken; aanhalen; trekken; aantrekken; aanlokken; bekoren; toelachen; verlekkeren | ↔ solliciter — inciter ou exciter à faire quelque chose. |