Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
capacidad:
- bekwaamheid; capaciteit; kwaliteit; ter zake kundigheid; draagkracht; laadvermogen; draagvermogen; vermogen; kracht; macht; talent; aanleg; gave; kundigheid; knobbel; begaafdheid; scherpzinnigheid; vernuft; geschiktheid; competentie; capabelheid; inhoud; wat ergens in zit; inhoudsruimte; volume; omvatte ruimte; grootte in de ruimte
-
Wiktionary:
- capacidad → bekwaamheid, capaciteit
- capacidad → aanleg, capaciteiten, capaciteit, bekwaamheid, competentie, kundigheid, gesteldheid, wilsbeschikking
Spaans
Uitgebreide vertaling voor capacidad (Spaans) in het Nederlands
capacidad:
-
la capacidad (aptitud; competencia; potencia)
-
la capacidad (carga máxima)
-
la capacidad (poder; vigor; fuerza; dominio; fortaleza; potencia; potencial; energía; dinamismo; vitalidad; autoridad; potestad; vigencia)
-
la capacidad (talento; dádiva; genio; persona con talento; genialidad)
de capaciteit; de bekwaamheid; het talent; de aanleg; de gave; de kundigheid; de knobbel; de begaafdheid; de scherpzinnigheid; het vernuft -
la capacidad (poder; fuerza; potencia; energía)
-
la capacidad (conveniencia; aptitud)
de geschiktheid -
la capacidad (competencia; facultad)
-
la capacidad (cabida; intención)
-
la capacidad (volumen; tamaño)
-
la capacidad (don)
-
la capacidad (tramaño; contenido; volumen; cabida; estiramiento)
-
la capacidad
de capaciteit
Vertaal Matrix voor capacidad:
Synoniemen voor "capacidad":
Wiktionary: capacidad
capacidad
Cross Translation:
noun
-
competentie
-
bevattingsvermogen
-
bekwaamheid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• capacidad | → aanleg | ↔ aptitude — natural ability to acquire knowledge or skill |
• capacidad | → capaciteiten; capaciteit | ↔ capacity — the ability to hold, receive or absorb |
• capacidad | → capaciteit | ↔ capacity — capability; the ability to perform some task |
• capacidad | → bekwaamheid | ↔ prowess — skillfulness and manual ability; adroitness or dexterity |
• capacidad | → bekwaamheid; competentie | ↔ Fähigkeit — der (angeborene) Zustand, zu etwas fähig oder in der Lage zu sein |
• capacidad | → bekwaamheid; kundigheid; aanleg; gesteldheid; wilsbeschikking | ↔ aptitude — Capacité, compétence, disposition naturelle à faire quelque chose. |
Computer vertaling door derden: