Spaans

Uitgebreide vertaling voor calma (Spaans) in het Nederlands

calma:

calma [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la calma (serenidad)
    de rustigheid; de vrede; de kalmte; de rust
    • rustigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • vrede [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kalmte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • rust [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la calma (ecuanimidad; tranquilidad; confianza; )
    de sereniteit; de gemoedsrust; de rust; de gerustheid
  3. la calma (paz; tranquilidad)
    de vredigheid; de kalmte; de rust
    • vredigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kalmte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • rust [de ~] zelfstandig naamwoord
  4. la calma (silencio; tranquilidad; serenidad)
    de stilte; de stilheid; de kalmte
    • stilte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • stilheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kalmte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. la calma (taciturnidad; silencio; hermetismo; retraimiento; carácter cerrado)
    de zwijgzaamheid; de stilzwijgendheid
  6. la calma (paciencia; serenidad)
    de bedaardheid; het geduld; het gemak; kalmheid
    • bedaardheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • geduld [het ~] zelfstandig naamwoord
    • gemak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kalmheid [znw.] zelfstandig naamwoord
  7. la calma (serenidad; presencia de ánimo)
    de koelbloedigheid

Vertaal Matrix voor calma:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedaardheid calma; paciencia; serenidad
geduld calma; paciencia; serenidad paciencia
gemak calma; paciencia; serenidad comodidad; confort
gemoedsrust calma; confianza; confidencia; ecuanimidad; paz mental; serenidad; tranquilidad
gerustheid calma; confianza; confidencia; ecuanimidad; paz mental; serenidad; tranquilidad
kalmheid calma; paciencia; serenidad
kalmte calma; paz; serenidad; silencio; tranquilidad constancia; ecuanimidad; imperturbabilidad; regularidad; serenidad
koelbloedigheid calma; presencia de ánimo; serenidad
rust calma; confianza; confidencia; ecuanimidad; paz; paz mental; serenidad; tranquilidad descanso; intermedio; interrupción; pausa; pausa en el trabajo; recreo
rustigheid calma; serenidad
sereniteit calma; confianza; confidencia; ecuanimidad; paz mental; serenidad; tranquilidad
stilheid calma; serenidad; silencio; tranquilidad
stilte calma; serenidad; silencio; tranquilidad
stilzwijgendheid calma; carácter cerrado; hermetismo; retraimiento; silencio; taciturnidad
vrede calma; serenidad paz; serenidad; tiempo de paz
vredigheid calma; paz; tranquilidad
zwijgzaamheid calma; carácter cerrado; hermetismo; retraimiento; silencio; taciturnidad
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gemak con calma

Verwante woorden van "calma":


Synoniemen voor "calma":


Wiktionary: calma


Cross Translation:
FromToVia
calma sereniteit calm — condition of being unworried and free from anger
calma windstilte calm — period without wind
calma kalmte calmness — the state of being calm; tranquillity; silence
calma rust Frieden — Ruhe, beruhigende Stille

calma vorm van calme:

calme bijvoeglijk naamwoord

  1. calme (tranquilo)
    rustige

Vertaal Matrix voor calme:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rustige calme; tranquilo

Verwante woorden van "calme":


calmarse:

calmarse werkwoord

  1. calmarse (enfriarse; hundirse; tranquilizarse; )
    bekoelen
    • bekoelen werkwoord (bekoel, bekoelt, bekoelde, bekoelden, bekoeld)
  2. calmarse (relajarse)
    rustig worden; kalm worden
    • rustig worden werkwoord (word rustig, wordt rustig, werd rustig, werden rustig, rustig geworden)
    • kalm worden werkwoord (word kalm, wordt kalm, werd kalm, werden kalm, kalm geworden)
  3. calmarse (tranquilizarse; disminuir; hundirse; )
    tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen; luwen
    • tot bedaren komen werkwoord
    • uitwoeden werkwoord (woed uit, woedt uit, woedde uit, woedden uit, uitgewoed)
    • wegsterven werkwoord (sterf weg, sterft weg, stierf weg, stierven weg, weggestorven)
    • verflauwen werkwoord (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
    • luwen werkwoord (luw, luwt, luwde, luwden, geluwd)
  4. calmarse (tranquilizarse; terraplenar; templar; aflojar; calmar)
    dempen; temperen; matigen; zich matigen
    • dempen werkwoord (demp, dempt, dempte, dempten, gedempt)
    • temperen werkwoord (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)
    • matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • zich matigen werkwoord

Conjugations for calmarse:

presente
  1. me calmo
  2. te calmas
  3. se calma
  4. nos calmamos
  5. os calmáis
  6. se calman
imperfecto
  1. me calmaba
  2. te calmabas
  3. se calmaba
  4. nos calmábamos
  5. os calmabais
  6. se calmaban
indefinido
  1. me calmé
  2. te calmaste
  3. se calmó
  4. nos calmamos
  5. os calmasteis
  6. se calmaron
fut. de ind.
  1. me calmaré
  2. te calmarás
  3. se calmará
  4. nos calmaremos
  5. os calmaréis
  6. se calmarán
condic.
  1. me calmaría
  2. te calmarías
  3. se calmaría
  4. nos calmaríamos
  5. os calmaríais
  6. se calmarían
pres. de subj.
  1. que me calme
  2. que te calmes
  3. que se calme
  4. que nos calmemos
  5. que os calméis
  6. que se calmen
imp. de subj.
  1. que me calmara
  2. que te calmaras
  3. que se calmara
  4. que nos calmáramos
  5. que os calmarais
  6. que se calmaran
miscelánea
  1. ¡calmate!
  2. ¡calmaos!
  3. ¡no te calmes!
  4. ¡no os calméis!
  5. calmado
  6. calmándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor calmarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekoelen refrigerar
wegsterven morirse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekoelen calmarse; debilitarse; enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; sosegarse; tranquilizarse
dempen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse desactivar audio; silenciar
kalm worden calmarse; relajarse
luwen adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
matigen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse ahorrar; controlar; dominar; economizar; gastar menos; moderar; reducir los gastos; refrenar; reprimir
rustig worden calmarse; relajarse
temperen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse mitigar; moderar
tot bedaren komen adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
uitwoeden adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse desahogarse; desfogarse
verflauwen adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse aflojar; debilitarse; entibiar
wegsterven adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
zich matigen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse

Wiktionary: calmarse

calmarse
verb
  1. tot rust komen
  2. zich kalmeren
  3. minder hard gaan waaien, minder hevig worden

calma vorm van calmar:

calmar werkwoord

  1. calmar
    kalmeren
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
  2. calmar (sosegar; tranquilizar; aplacar)
    geruststellen
    • geruststellen werkwoord (stel gerust, stelt gerust, stelde gerust, stelden gerust, gerustgesteld)
  3. calmar (acallar; tranquilizar; extinguir; )
    kalmeren; sussen; bedaren; tot kalmte manen
    • kalmeren werkwoord (kalmeer, kalmeert, kalmeerde, kalmeerden, gekalmeerd)
    • sussen werkwoord (sus, sust, suste, susten, gesust)
    • bedaren werkwoord (bedaar, bedaart, bedaarde, bedaarden, bedaard)
    • tot kalmte manen werkwoord
  4. calmar (tranquilizarse; terraplenar; templar; aflojar; calmarse)
    dempen; temperen; matigen; zich matigen
    • dempen werkwoord (demp, dempt, dempte, dempten, gedempt)
    • temperen werkwoord (temper, tempert, temperde, temperden, getemperd)
    • matigen werkwoord (matig, matigt, matigde, matigden, gematigd)
    • zich matigen werkwoord

Conjugations for calmar:

presente
  1. calmo
  2. calmas
  3. calma
  4. calmamos
  5. calmáis
  6. calman
imperfecto
  1. calmaba
  2. calmabas
  3. calmaba
  4. calmábamos
  5. calmabais
  6. calmaban
indefinido
  1. calmé
  2. calmaste
  3. calmó
  4. calmamos
  5. calmasteis
  6. calmaron
fut. de ind.
  1. calmaré
  2. calmarás
  3. calmará
  4. calmaremos
  5. calmaréis
  6. calmarán
condic.
  1. calmaría
  2. calmarías
  3. calmaría
  4. calmaríamos
  5. calmaríais
  6. calmarían
pres. de subj.
  1. que calme
  2. que calmes
  3. que calme
  4. que calmemos
  5. que calméis
  6. que calmen
imp. de subj.
  1. que calmara
  2. que calmaras
  3. que calmara
  4. que calmáramos
  5. que calmarais
  6. que calmaran
miscelánea
  1. ¡calma!
  2. ¡calmad!
  3. ¡no calmes!
  4. ¡no calméis!
  5. calmado
  6. calmando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor calmar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedaren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar controlar; dominar; refrenar; reprimir
dempen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse desactivar audio; silenciar
geruststellen aplacar; calmar; sosegar; tranquilizar
kalmeren acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
matigen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse ahorrar; controlar; dominar; economizar; gastar menos; moderar; reducir los gastos; refrenar; reprimir
sussen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
temperen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse mitigar; moderar
tot kalmte manen acallar; ajustir; apagarse; calmar; extinguir; extinguirse; tranquilizar
zich matigen aflojar; calmar; calmarse; templar; terraplenar; tranquilizarse

Synoniemen voor "calmar":


Wiktionary: calmar

calmar
Cross Translation:
FromToVia
calmar bedaren allay — To make quiet or put at rest
calmar kalmeren appease — To make quiet; to calm; to reduce to a state of peace; to still; to pacify
calmar kalmeren quiet — to cause someone to become quiet
calmar afbreken; slopen; neerhalen; kappen; vellen; neervellen; wippen; afhakken; afhouwen; afkappen; omhakken; deprimeren; neerdrukken; neerslachtig maken; terneerdrukken; delven; opduikelen; opgraven; rooien; uitgraven; winnen; uitputten; putten uit; omkappen; slachten; afslachten; fnuiken; verzwakken; bevangen; overwinnen; verslaan; zegevieren; neerkomen; doden; doodmaken; ombrengen; doodschieten; fusilleren; de moed ontnemen; ontmoedigen; afleggen; aflopen; doorgaan; gaan door; bedaren; geruststellen; kalmeren; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen abattre — Traductions à trier suivant le sens
calmar bedaren; geruststellen; kalmeren rassurerredonner l’assurance, rendre la confiance, la tranquillité.

Verwante vertalingen van calma