Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal brindo

Vertaal brindo van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. brindar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor brindo (Spaans) in het Nederlands

brindar:

brindar werkwoord

  1. brindar (bisbisear; silbar; chillar; musitar; dar alaridos)
    fluisteren; lispelen; sissen
    • fluisteren werkwoord (fluister, fluistert, fluisterde, fluisterden, gefluisterd)
    • lispelen werkwoord (lispel, lispelt, lispelde, lispelden, gelispeld)
    • sissen werkwoord (sis, sist, siste, sisten, gesist)
  2. brindar (chocar; tintinear; chocar los vasos; )
    rammelen; kletteren
    • rammelen werkwoord (rammel, rammelt, rammelde, rammelden, gerammeld)
    • kletteren werkwoord (kletter, klettert, kletterde, kletterden, gekletterd)
  3. brindar
    proosten
    • proosten werkwoord (proost, proostte, proostten, geproost)
  4. brindar (beber a la salud de; brindar por)
    toosten; een toost uitbrengen
    • toosten werkwoord (toost, toostte, toostten, getoost)
    • een toost uitbrengen werkwoord (breng een toost uit, brengt een toost uit, bracht een toost uit, brachten een toost uit, een toost uitgebracht)
  5. brindar (agarrarse a; estrechar; aferrarse a; )
    klampen
    • klampen werkwoord (klamp, klampt, klampte, klampten, geklampt)
  6. brindar (hincar pilotes; pegar; martillar; )
    heien
    • heien werkwoord (hei, heit, heide, heiden, geheid)

Conjugations for brindar:

presente
  1. brindo
  2. brindas
  3. brinda
  4. brindamos
  5. brindáis
  6. brindan
imperfecto
  1. brindaba
  2. brindabas
  3. brindaba
  4. brindábamos
  5. brindabais
  6. brindaban
indefinido
  1. brindé
  2. brindaste
  3. brindó
  4. brindamos
  5. brindasteis
  6. brindaron
fut. de ind.
  1. brindaré
  2. brindarás
  3. brindará
  4. brindaremos
  5. brindaréis
  6. brindarán
condic.
  1. brindaría
  2. brindarías
  3. brindaría
  4. brindaríamos
  5. brindaríais
  6. brindarían
pres. de subj.
  1. que brinde
  2. que brindes
  3. que brinde
  4. que brindemos
  5. que brindéis
  6. que brinden
imp. de subj.
  1. que brindara
  2. que brindaras
  3. que brindara
  4. que brindáramos
  5. que brindarais
  6. que brindaran
miscelánea
  1. ¡brinda!
  2. ¡brindad!
  3. ¡no brindes!
  4. ¡no brindéis!
  5. brindado
  6. brindando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor brindar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
proosten beber a la salud de; brindar por uno
toosten brindis
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
een toost uitbrengen beber a la salud de; brindar; brindar por
fluisteren bisbisear; brindar; chillar; dar alaridos; musitar; silbar cuchichear
heien brindar; chocar los vasos; clavar en el suelo; dar martillazos; golpear; hincar pilotes; machacar; machacar sobre; martillar; martillear; pegar; remachar; trabajar la madera; trincar
klampen abrazarse a; aferrarse a; agarrarse a; brindar; estrechar; remachar; trincar
kletteren brincar; brindar; caer con estrépito; chocar; chocar los vasos; dar brincos; golpear; golpetear; hacer ruidos; remachar; repicar; repiquetear; saltar; sonar; teclear; tintinear; traquetear; trincar
lispelen bisbisear; brindar; chillar; dar alaridos; musitar; silbar
proosten brindar
rammelen brincar; brindar; caer con estrépito; chocar; chocar los vasos; dar brincos; golpear; golpetear; hacer ruidos; remachar; repicar; repiquetear; saltar; sonar; teclear; tintinear; traquetear; trincar morirse de hambre; tener hambre
sissen bisbisear; brindar; chillar; dar alaridos; musitar; silbar
toosten beber a la salud de; brindar; brindar por

Synoniemen voor "brindar":


Wiktionary: brindar

brindar
verb
  1. aanreiken, bieden, offreren, presenteren
  2. een heildronk uitbrengen, op iets of iemand drinken







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0285 seconde
Page rendered in 1.0 seconds