Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. brinco:
  2. brincar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor brinco (Spaans) in het Nederlands

brinco:

brinco [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el brinco (salto)
    het springen; afspringen; naar beneden springen

Vertaal Matrix voor brinco:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspringen brinco; salto
naar beneden springen brinco; salto
springen brinco; salto
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afspringen rebotar
naar beneden springen saltar de
springen agrietarse; cortarse; cuartease; dar saltos; dar un salto; entrar en erupción; estallar; explosionar; explotar; hacer explosión; levantarse de un salto; reventar; saltar

Verwante woorden van "brinco":

  • brinca, brincas

Synoniemen voor "brinco":


Wiktionary: brinco


Cross Translation:
FromToVia
brinco herrijzenis; verrijzenis sursautmouvement brusque occasionner par quelque sensation subite et violente.

brincar:

brincar werkwoord

  1. brincar (retozar)
    dartelen; huppelen
    • dartelen werkwoord (dartel, dartelt, dartelde, dartelden, gedarteld)
    • huppelen werkwoord (huppel, huppelt, huppelde, huppelden, gehuppeld)
  2. brincar (dar un brinco)
    opveren
    • opveren werkwoord (veer op, veert op, veerde op, veerden op, opgeveerd)
  3. brincar (chocar; brindar; tintinear; )
    rammelen; kletteren
    • rammelen werkwoord (rammel, rammelt, rammelde, rammelden, gerammeld)
    • kletteren werkwoord (kletter, klettert, kletterde, kletterden, gekletterd)

Conjugations for brincar:

presente
  1. brinco
  2. brincas
  3. brinca
  4. brincamos
  5. brincáis
  6. brincan
imperfecto
  1. brincaba
  2. brincabas
  3. brincaba
  4. brincábamos
  5. brincabais
  6. brincaban
indefinido
  1. brinqué
  2. brincaste
  3. brincó
  4. brincamos
  5. brincasteis
  6. brincaron
fut. de ind.
  1. brincaré
  2. brincarás
  3. brincará
  4. brincaremos
  5. brincaréis
  6. brincarán
condic.
  1. brincaría
  2. brincarías
  3. brincaría
  4. brincaríamos
  5. brincaríais
  6. brincarían
pres. de subj.
  1. que brinque
  2. que brinques
  3. que brinque
  4. que brinquemos
  5. que brinquéis
  6. que brinquen
imp. de subj.
  1. que brincara
  2. que brincaras
  3. que brincara
  4. que brincáramos
  5. que brincarais
  6. que brincaran
miscelánea
  1. ¡brinca!
  2. ¡brincad!
  3. ¡no brinques!
  4. ¡no brinquéis!
  5. brincado
  6. brincando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

brincar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el brincar (encolerizarse)
    driftig zijn; opvliegen; opstuiven

Vertaal Matrix voor brincar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
driftig zijn brincar; encolerizarse
opstuiven brincar; encolerizarse
opvliegen brincar; encolerizarse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dartelen brincar; retozar
huppelen brincar; retozar
kletteren brincar; brindar; caer con estrépito; chocar; chocar los vasos; dar brincos; golpear; golpetear; hacer ruidos; remachar; repicar; repiquetear; saltar; sonar; teclear; tintinear; traquetear; trincar
opstuiven arrebatarse; encolerizarse
opveren brincar; dar un brinco ser elástico
opvliegen alzar; alzar el vuelo; arrebatarse; ascender; despegar; echarse a volar; elevarse; emerger; enarcar; encolerizarse; ir volando; levantar; levantar el vuelo; levantarse; levantarse de un salto; remontar el vuelo; subir; tirar hacia arriba; tomar velocidad; volarse
rammelen brincar; brindar; caer con estrépito; chocar; chocar los vasos; dar brincos; golpear; golpetear; hacer ruidos; remachar; repicar; repiquetear; saltar; sonar; teclear; tintinear; traquetear; trincar morirse de hambre; tener hambre

Synoniemen voor "brincar":


Wiktionary: brincar

brincar
verb
  1. na zich tegen de zwaartekracht afgezet te hebben een korte vrije val door de lucht maken

Cross Translation:
FromToVia
brincar opspringen pounce — To leap into the air intending to seize someone or something

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van brinco