Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
brillar:
- stralen; fonkelen; schijnen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen; licht geven; schitteren; glinsteren; glitteren; uitsteken; opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen; pronken; te kijk lopen met; pralen; geuren; blinken; flonkeren; glimmen; licht schijnen; tinkelen; rinkelen; tingelen; klingelen; licht uitzenden; blaken
- Wiktionary:
Spaans
Uitgebreide vertaling voor brillar (Spaans) in het Nederlands
brillar:
-
brillar (centellear; hacer brillar; dar luz; destellar; amanecer; iluminarse; clarear; relampaguear)
-
brillar (dar luz; fosforescer)
-
brillar
-
brillar
-
brillar (centellear; relucir; resplandecer; chispear; destellar; fulgurar)
-
brillar (llamar la atención; destacarse; saltar a la vista; ostentar; saltar; resaltar; sorprender; hacerse interesante; exhibir; descollar; extender; exponer; sobrepasar)
uitsteken; opvallen; uitspringen; eruit springen; afsteken; in het oog lopen-
eruit springen werkwoord (spring eruit, springt eruit, sprong eruit, sprongen eruit, eruit gesprongen)
-
in het oog lopen werkwoord
-
brillar (hacer ostentación de; ostentar; pavonearse; exponer; alardear de; desplegar; exhibir; alardear; hacer gala de; hacerse interesante; hacer alarde de)
-
brillar (resplandecer; relucir)
-
brillar (resplandecer; relucir)
-
brillar (chispear; hacer brillar; igualar; aplanar; abrillantar)
-
brillar (irradiar; relucir; resplandecer; radiar)
-
brillar (arrebatarse en cólera; sonar; chocar; repicar; chispear; burbujear; hormiguear; borbotar; centellear; caer con estrépito)
-
brillar (resplandecer; radiar; arder de)
Conjugations for brillar:
presente
- brillo
- brillas
- brilla
- brillamos
- brilláis
- brillan
imperfecto
- brillaba
- brillabas
- brillaba
- brillábamos
- brillabais
- brillaban
indefinido
- brillé
- brillaste
- brilló
- brillamos
- brillasteis
- brillaron
fut. de ind.
- brillaré
- brillarás
- brillará
- brillaremos
- brillaréis
- brillarán
condic.
- brillaría
- brillarías
- brillaría
- brillaríamos
- brillaríais
- brillarían
pres. de subj.
- que brille
- que brilles
- que brille
- que brillemos
- que brilléis
- que brillen
imp. de subj.
- que brillara
- que brillaras
- que brillara
- que brilláramos
- que brillarais
- que brillaran
miscelánea
- ¡brilla!
- ¡brillad!
- ¡no brilles!
- ¡no brilléis!
- brillado
- brillando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor brillar:
Synoniemen voor "brillar":
Wiktionary: brillar
brillar
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• brillar | → glanzen; stralen; glimmen | ↔ luster — to have luster |
• brillar | → schijnen; stralen | ↔ shine — to emit light |
• brillar | → schijnen | ↔ scheinen — Licht aussenden |
• brillar | → blinken; glanzen; schijnen; schitteren | ↔ briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience. |