Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. bonanza:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor bonanza (Spaans) in het Nederlands

bonanza:

bonanza [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bonanza (prosperidad; éxito; bienestar; )
    het welzijn; de voorspoed; het heil
    • welzijn [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • heil [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bonanza:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heil afluencia; bienestar; bonanza; prosperidad; provecho; salud; éxito bendiciones; bendición; consagración; delicia; don; felicidad; gloria; salvación
voorspoed afluencia; bienestar; bonanza; prosperidad; provecho; salud; éxito bendiciones; bendición; consagración; delicia; don; felicidad; gloria; salvación
welzijn afluencia; bienestar; bonanza; prosperidad; provecho; salud; éxito bienestar; salud

Verwante woorden van "bonanza":

  • bonanzas

Synoniemen voor "bonanza":