Spaans

Uitgebreide vertaling voor atrapé (Spaans) in het Nederlands

atrapar:

atrapar werkwoord

  1. atrapar (agarrar; coger; prender)
    grijpen; pakken; vangen; verstrikken; vatten; klauwen
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • pakken werkwoord (pak, pakt, pakte, pakten, gepakt)
    • vangen werkwoord (vang, vangt, ving, vingen, gevangen)
    • verstrikken werkwoord (verstrik, verstrikt, verstrikte, verstrikten, verstrikt)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • klauwen werkwoord (klauw, klauwt, klauwde, klauwden, geklauwd)
  2. atrapar (comprender; detener; coger; )
    snappen; betrappen
    • snappen werkwoord (snap, snapt, snapte, snapten, gesnapt)
    • betrappen werkwoord (betrap, betrapt, betrapte, betrapten, betrapt)
  3. atrapar (rascar; desplumar; coger)
    verzamelen; oogsten; plukken
    • verzamelen werkwoord (verzamel, verzamelt, verzamelde, verzamelden, verzameld)
    • oogsten werkwoord (oogst, oogstte, oogstten, geoogst)
    • plukken werkwoord (pluk, plukt, plukte, plukten, geplukt)
  4. atrapar (capturar; pescar; tomar en posesión; )
    buitmaken; vangen
    • buitmaken werkwoord (maak buit, maakt buit, maakte buit, maakten buit, buitgemaakt)
    • vangen werkwoord (vang, vangt, ving, vingen, gevangen)
  5. atrapar (complicarse; involucrar; envolver; enredar)
    compliceren; moeilijk maken; ingewikkeld maken
    • compliceren werkwoord (compliceer, compliceert, compliceerde, compliceerden, gecompliceerd)
    • moeilijk maken werkwoord (maak moeilijk, maakt moeilijk, maakte moeilijk, maakten moeilijk, moeilijk gemaakt)
    • ingewikkeld maken werkwoord (maak ingewikkeld, maakt ingewikkeld, maakte ingewikkeld, maakten ingewikkeld, ingewikkeld gemaakt)

Conjugations for atrapar:

presente
  1. atrapo
  2. atrapas
  3. atrapa
  4. atrapamos
  5. atrapáis
  6. atrapan
imperfecto
  1. atrapaba
  2. atrapabas
  3. atrapaba
  4. atrapábamos
  5. atrapabais
  6. atrapaban
indefinido
  1. atrapé
  2. atrapaste
  3. atrapó
  4. atrapamos
  5. atrapasteis
  6. atraparon
fut. de ind.
  1. atraparé
  2. atraparás
  3. atrapará
  4. atraparemos
  5. atraparéis
  6. atraparán
condic.
  1. atraparía
  2. atraparías
  3. atraparía
  4. atraparíamos
  5. atraparíais
  6. atraparían
pres. de subj.
  1. que atrape
  2. que atrapes
  3. que atrape
  4. que atrapemos
  5. que atrapéis
  6. que atrapen
imp. de subj.
  1. que atrapara
  2. que atraparas
  3. que atrapara
  4. que atrapáramos
  5. que atraparais
  6. que atraparan
miscelánea
  1. ¡atrapa!
  2. ¡atrapad!
  3. ¡no atrapes!
  4. ¡no atrapéis!
  5. atrapado
  6. atrapando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor atrapar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grijpen detener
snappen coger; comprender
vatten coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betrappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar
buitmaken apoderarse de; apresar; atrapar; capturar; engañar; ganar; pescar; tomar en posesión
compliceren atrapar; complicarse; enredar; envolver; involucrar
grijpen agarrar; atrapar; coger; prender abordar; agarrar; agarrarse a; atacar; birlar; captar; cerrar de golpe; coger; engastar; engañar; estafar; mangar; prender; servirse; servirse a sí mismo; timar; trabar
ingewikkeld maken atrapar; complicarse; enredar; envolver; involucrar
klauwen agarrar; atrapar; coger; prender
moeilijk maken atrapar; complicarse; enredar; envolver; involucrar complicar; complicarse
oogsten atrapar; coger; desplumar; rascar coger; cosechar; recoger; recolectar
pakken agarrar; atrapar; coger; prender adquirir; aprobar; buscar; coger; ganar; obtener; tomar
plukken atrapar; coger; desplumar; rascar coger; cosechar; recoger; recolectar
snappen atrapar; cautivar; cazar; coger; coger preso; coger prisionero; comprender; depositar; detener; detengo; encadenar; encarcelar; engastar; entender; fascinar; fijar; inmovilizar; montar; pillar; poner las esposas; prender; recoger; sorprender; tomar; trabar captar; coger en flagrante; comprender; concebir; darse cuenta de; entender
vangen agarrar; apoderarse de; apresar; atrapar; capturar; coger; engañar; ganar; pescar; prender; tomar en posesión
vatten agarrar; atrapar; coger; prender agarrar; apresar; aprisionar; arrestar; captar; cautivar; coger; coger preso; encarcelar; encerrar; engastar; engañar; estafar; timar; trabar
verstrikken agarrar; atrapar; coger; prender
verzamelen atrapar; coger; desplumar; rascar acopiar; acumular; ahorrar; coleccionar; compilar; encontrarse; juntar; juntarse; recoger; reunir; reunirse

Synoniemen voor "atrapar":


Wiktionary: atrapar

atrapar
verb
  1. (sport) een door de lucht vliegende bal grijpen
  2. te pakken krijgen
  3. onderscheppen

Cross Translation:
FromToVia
atrapar grijpen; vatten erfassen — (transitiv) ergreifen, mitreißen
atrapar pakken erwischen — jemanden oder etwas in die Hand, in die Gewalt, zu fassen bekommen, festhalten
atrapar vangen trap — to catch in a trap or traps
atrapar beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; vatten attraper — Prendre à une trappe, à un piège ou à quelque chose de semblable.
atrapar beetkrijgen; beetnemen; pakken; vangen; vastpakken; vatten capturers’emparer d’un être vivant ou d’une chose.