Spaans

Uitgebreide vertaling voor atraco (Spaans) in het Nederlands

atraco:

atraco [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el atraco (robo; rapiña)
    de beroving; de roof
    • beroving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • roof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor atraco:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beroving atraco; rapiña; robo
roof atraco; rapiña; robo costra

Verwante woorden van "atraco":

  • atracos

atraco vorm van atracar:

atracar werkwoord

  1. atracar (acometer; sorprender; asaltar)
    verrassen; iemand overvallen met iets
  2. atracar (tomar desprevenido; sorprender; coger de sorpresa; acometer; asaltar)
    overvallen; overrompelen
    • overvallen werkwoord (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)
    • overrompelen werkwoord (overrompel, overrompelt, overrompelde, overrompelden, overrompeld)
  3. atracar (llevar adelante; atacar; forzar; )
    doordrijven
    • doordrijven werkwoord (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)
  4. atracar (quebrantar; avanzar; imponer; )
  5. atracar (quebrantar; atacar)
    schofferen
    • schofferen werkwoord (schoffeer, schoffeert, schoffeerde, schoffeerden, geschoffeerd)

Conjugations for atracar:

presente
  1. atraco
  2. atracas
  3. atraca
  4. atracamos
  5. atracáis
  6. atracan
imperfecto
  1. atracaba
  2. atracabas
  3. atracaba
  4. atracábamos
  5. atracabais
  6. atracaban
indefinido
  1. atraqué
  2. atracaste
  3. atracó
  4. atracamos
  5. atracasteis
  6. atracaron
fut. de ind.
  1. atracaré
  2. atracarás
  3. atracará
  4. atracaremos
  5. atracaréis
  6. atracarán
condic.
  1. atracaría
  2. atracarías
  3. atracaría
  4. atracaríamos
  5. atracaríais
  6. atracarían
pres. de subj.
  1. que atraque
  2. que atraques
  3. que atraque
  4. que atraquemos
  5. que atraquéis
  6. que atraquen
imp. de subj.
  1. que atracara
  2. que atracaras
  3. que atracara
  4. que atracáramos
  5. que atracarais
  6. que atracaran
miscelánea
  1. ¡atraca!
  2. ¡atracad!
  3. ¡no atraques!
  4. ¡no atraquéis!
  5. atracado
  6. atracando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor atracar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doordrijven acometer; agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; disponer; endilgar; forzar; forzarse; inculcar; infringir; llevar adelante; machacar; mandar; transgredir
geweld gebruiken agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; forzar; imponer; infringir; quebrantar; violar
iemand overvallen met iets acometer; asaltar; atracar; sorprender
overrompelen acometer; asaltar; atracar; coger de sorpresa; sorprender; tomar desprevenido
overvallen acometer; asaltar; atracar; coger de sorpresa; sorprender; tomar desprevenido acometer; agredir; asaltar; atacar
schofferen atacar; atracar; quebrantar
verrassen acometer; asaltar; atracar; sorprender coger; sorprender
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overvallen ocurrido

Synoniemen voor "atracar":


Wiktionary: atracar

atracar
verb
  1. aan wal gaan liggen
  2. (een schip) aanleggen
  3. bij verrassing iemand belagen of overweldigen

Cross Translation:
FromToVia
atracar beroven; overvallen mug — to assault for the purpose of robbery
atracar aangrijpen; aantasten; aanvallen; tackelen; attaqueren attaquerassaillir par agression.

Verwante vertalingen van atraco