Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
arreglar:
- regelen; arrangeren; iets op touw zetten; afspreken; bedisselen; repareren; herstellen; fiksen; maken; rechtzetten; goedmaken; klaren; in orde maken; afdoen; schikken; vernieuwen; meubileren; inrichten; bijleggen; ruzie afsluiten; installeren; gereedmaken; bereiden; klaarmaken; prepareren; brouwen; iets toebereiden; in orde brengen; terugvinden; hervinden; voldoen; vereffenen; betalen; klussen; klusje opknappen; fatsoeneren; iets regelen; opknappen; renoveren; in goede staat brengen; zich voegen; restaureren; aanzuiveren; nabetalen
- afhandelen; ordenen; schikken
-
Wiktionary:
- arreglar → arrangeren, beredderen, opknappen, regelen, repareren
- arreglar → verstellen, aanpassen, schikken, ordenen, accommoderen, aanrichten, arrangeren, regelen, herstellen, maken, repareren, verhelpen, restaureren, weer op de troon brengen, overdoen, overmaken, weer goed maken, stemmen, reglementeren, reguleren, vereffenen, inrichten, ruimen, opruimen, terechtbrengen, de weg wijzen, leiden, geleiden, rondleiden
Spaans
Uitgebreide vertaling voor arreglar (Spaans) in het Nederlands
arreglar:
-
arreglar (montar; organizar; iniciar; estructurar; poner; establecer; comenzar; construir; fundar; erigir; poner en pie; levantar; formar)
-
arreglar (dirigir)
-
arreglar (reparar; fijar; modificar; corregir; remendar; restaurar; reajustar)
-
arreglar (solucionar; terminar; finalizar; tener acabado; tener listo)
klaren; in orde maken; regelen; afdoen-
in orde maken werkwoord (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
-
arreglar (poner en orden; arreglarse)
-
arreglar (reparar; restablecerse; rehabilitar; reponerse; restablecer; poner en orden; ajustar; corregir; restaurar)
-
arreglar (amueblar; decorar y amueblar)
-
arreglar (desempeñar; rescatar; poner en orden; asistir en el parto; redimir)
-
arreglar (montar; establecer; instalar; constituir; colocar; comenzar; colocarse; estructurar; construir; concebir; destinar; estacionar)
-
arreglar (preparar; prepararse)
gereedmaken-
gereedmaken werkwoord
-
-
arreglar (aderezar; preparar; prepararse; apercibir; aprestar)
-
arreglar (restaurar; poner en orden; ajustar; despachar)
herstellen; in orde brengen; in orde maken-
in orde brengen werkwoord (breng in orde, brengt in orde, bracht in orde, brachten in orde, in orde gebarcht)
-
in orde maken werkwoord (maak in orde, maakt in orde, maakte in orde, maakten in orde, in orde gemaakt)
-
arreglar (recuperarse; recobrar; rehabilitar; restablecerse; volver a encontrar; restablecer; reconquistar; corregir)
-
arreglar (saldar; pagar)
-
arreglar (remendar; ordenar; limpiar)
-
arreglar (adecentar)
-
arreglar
iets regelen-
iets regelen werkwoord
-
-
arreglar (renovar; restaurar)
-
arreglar (adaptarse; dirigir; regular)
zich voegen-
zich voegen werkwoord
-
-
arreglar (renovar; mejorar; ordenar; actualizar; sanar; rehabilitar; remendar; restaurar; modernizar; adecentar)
-
arreglar (restaurar; subsanar; renovar; reformar; alzar; cambiar; mejorar; reconocer; corregir; grabar; ordenar; actualizar; sanar; reparar; prosperar; restablecer; rehabilitar; recuperarse; remendar; refrescar; reponerse; innovar; hospitalizar; restablecerse; modernizar; adecentar; reorganizar)
-
arreglar (pagar posteriormente; solventar; liquidar; saldar; remunerar)
Conjugations for arreglar:
presente
- arreglo
- arreglas
- arregla
- arreglamos
- arregláis
- arreglan
imperfecto
- arreglaba
- arreglabas
- arreglaba
- arreglábamos
- arreglabais
- arreglaban
indefinido
- arreglé
- arreglaste
- arregló
- arreglamos
- arreglasteis
- arreglaron
fut. de ind.
- arreglaré
- arreglarás
- arreglará
- arreglaremos
- arreglaréis
- arreglarán
condic.
- arreglaría
- arreglarías
- arreglaría
- arreglaríamos
- arreglaríais
- arreglarían
pres. de subj.
- que arregle
- que arregles
- que arregle
- que arreglemos
- que arregléis
- que arreglen
imp. de subj.
- que arreglara
- que arreglaras
- que arreglara
- que arregláramos
- que arreglarais
- que arreglaran
miscelánea
- ¡arregla!
- ¡arreglad!
- ¡no arregles!
- ¡no arregléis!
- arreglado
- arreglando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el arreglar
-
el arreglar (ordernar)
Vertaal Matrix voor arreglar:
Synoniemen voor "arreglar":
Wiktionary: arreglar
arreglar
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) in een bepaalde orde rangschikken, ordenen
-
in staat zijn zelfstandig dagelijkse dingen te doen
-
verbeteringen aanbrengen
-
zorgen dat het gebeurt
-
iets weer in werkende staat brengen
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: