Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- armas:
- armar:
-
Wiktionary:
- armar → bewapenen
- armar → bewapenen, modelleren, wapenen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor armas (Spaans) in het Nederlands
armas:
Vertaal Matrix voor armas:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
wapentuig | armas |
Synoniemen voor "armas":
armas vorm van armar:
-
armar
-
armar (hacer; crear; producir; diseñar; ganar; componer; compilar; montar; formar; fabricar; desarrollar; concebir; reparar; convertirse en; trazar; remendar)
maken; scheppen; in het leven roepen-
in het leven roepen werkwoord (roep in het leven, roept in het leven, riep in het leven, riepen in het leven, in het leven geroepen)
-
armar (causar; provocar; ocasionar; componer; confeccionar)
-
armar (blindar; reforzar)
-
armar (componer; apostar; confeccionar; consumir; comerse; compilar; apostarse)
muziek componeren-
muziek componeren werkwoord
-
-
armar (estirar; alargar; tensar; tirar; ceder; contraer; engrapar; lañar)
Conjugations for armar:
presente
- armo
- armas
- arma
- armamos
- armáis
- arman
imperfecto
- armaba
- armabas
- armaba
- armábamos
- armabais
- armaban
indefinido
- armé
- armaste
- armó
- armamos
- armasteis
- armaron
fut. de ind.
- armaré
- armarás
- armará
- armaremos
- armaréis
- armarán
condic.
- armaría
- armarías
- armaría
- armaríamos
- armaríais
- armarían
pres. de subj.
- que arme
- que armes
- que arme
- que armemos
- que arméis
- que armen
imp. de subj.
- que armara
- que armaras
- que armara
- que armáramos
- que armarais
- que armaran
miscelánea
- ¡arma!
- ¡armad!
- ¡no armes!
- ¡no arméis!
- armado
- armando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes