Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
apresurar:
- haasten; tot spoed aanzetten; spoeden; jachten; ophitsen; voortjagen; opjagen; opdrijven; stoken; opstoken; poken; aanblazen; aanstoken; oppoken; aanwakkeren; stressen; zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; reppen; jakkeren; ijlen; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; aansporen; aanjagen; opjutten; porren; motiveren; aanzetten; opfokken; opruien; accelereren; gas geven; optrekken van auto
-
Wiktionary:
- apresurar → accelereren, versnellen
- apresurar → bespoedigen, versnellen, in vaart brengen, accelereren, verhaasten, in kassen kweken, murw maken, terugzetten, vervroegen, dringen, haasten, jachten, tot haast aanzetten, urgent zijn, drukken, knellen, persen, pressen, aandrukken, aandringen, afgooien, afwerpen, uitgooien
Spaans
Uitgebreide vertaling voor apresurar (Spaans) in het Nederlands
apresurar:
-
apresurar (meter prisa)
-
apresurar (correr; impulsar; cazar; rabiar)
-
apresurar (avivar; instigar; quemar; enredar; incitar; atizar; azuzar; acuciar; amotinar)
-
apresurar (padecer de estrés; precipitarse; darse prisa; dar prisa; perseguir; apresurarse; divagar; desvariar; aspirar a; meter prisa; ir volando; irse volando; afanarse tras)
-
apresurar (adelantar; perseguir; hacer subir; levantar; ir volando; ir apresuradamente; apresurarse; crecer; irse a cazar; darse prisa; avanzar; precipitarse; atosigar; meter prisa; delirar; instigar; hacerse mayor; afanarse tras; divagar; aspirar a)
zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen-
zich haasten werkwoord
-
zich spoeden werkwoord
-
reppen werkwoord
-
-
apresurar (acosar; dar prisa; darse prisa; ir corriendo; incitar; apresurarse; hacer subir; instigar)
haasten; jagen; zich spoeden; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden-
zich spoeden werkwoord
-
apresurar (incitar a; estimular; soportar; provocar; animar; incentivar; suscitar; motivar; apoyar; impulsar a; sostener; empujar; sujetar; promocionar; calzar; incitar; engendrar; pegarse; hurgar; avivar; instigar; aguijonear; hacer subir)
-
apresurar (apresurarse; darse prisa; correr; dar prisa; meter prisa; ir volando; irse volando)
-
apresurar (motivar; alentar; levantar; apoyar; encender; provocar; afilar; avivar; sostener; animar; engordar; empujar; sujetar; vaciar; promocionar; calzar; incentivar; suscitar; incitar; engendrar; resucitar; acentuar; estimular; hurgar; secundar; arreciar; entornar; apuntalar; poner en marcha; instigar; escarbar; atosigar; espolear; impulsar a; incitar a; aguijonear)
-
apresurar (incitar; encender; excitar; atizar; instigar; impulsar a; animar; estimular; avivar; incitar a; poner en pie; sembrar discordia)
-
apresurar (acelerar; levantar de automóvil)
Conjugations for apresurar:
presente
- apresuro
- apresuras
- apresura
- apresuramos
- apresuráis
- apresuran
imperfecto
- apresuraba
- apresurabas
- apresuraba
- apresurábamos
- apresurabais
- apresuraban
indefinido
- apresuré
- apresuraste
- apresuró
- apresuramos
- apresurasteis
- apresuraron
fut. de ind.
- apresuraré
- apresurarás
- apresurará
- apresuraremos
- apresuraréis
- apresurarán
condic.
- apresuraría
- apresurarías
- apresuraría
- apresuraríamos
- apresuraríais
- apresurarían
pres. de subj.
- que apresure
- que apresures
- que apresure
- que apresuremos
- que apresuréis
- que apresuren
imp. de subj.
- que apresurara
- que apresuraras
- que apresurara
- que apresuráramos
- que apresurarais
- que apresuraran
miscelánea
- ¡apresura!
- ¡apresurad!
- ¡no apresures!
- ¡no apresuréis!
- apresurado
- apresurando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor apresurar:
Synoniemen voor "apresurar":
Wiktionary: apresurar
apresurar
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) versnellen
-
een grotere snelheid (doen) bereiken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• apresurar | → bespoedigen | ↔ accelerate — to hasten |
• apresurar | → versnellen; in vaart brengen | ↔ expedite — accelerate progress |
• apresurar | → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; in kassen kweken; murw maken | ↔ forcer — briser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence. |
• apresurar | → terugzetten; verhaasten; vervroegen; accelereren; bespoedigen; versnellen | ↔ hâter — Faire avancer vite, accélérer. |
• apresurar | → dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen | ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort. |
• apresurar | → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; afgooien; afwerpen; uitgooien | ↔ précipiter — jeter, faire tomber d’un lieu élevé. |