Spaans

Uitgebreide vertaling voor anunciar (Spaans) in het Nederlands

anunciar:

anunciar werkwoord

  1. anunciar (hacer publicidad; poner un anuncio)
    aankondigen; annonceren
    • aankondigen werkwoord (kondig aan, kondigt aan, kondigde aan, kondigden aan, aangekondigd)
    • annonceren werkwoord (annonceer, annonceert, annonceerde, annonceerden, geannonceerd)
  2. anunciar (hacer publicidad; poner un anuncio; hacer propaganda)
    werven; aantrekken; adverteren
    • werven werkwoord (werf, werft, wierf, wierven, geworven)
    • aantrekken werkwoord (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • adverteren werkwoord (adverteer, adverteert, adverteerde, adverteerden, geadverteerd)
  3. anunciar (publicar; notificar; hacer público; levantar la prohibición de)
    bekend maken; afkondigen; bekendmaken; openbaar maken; aflezen; afroepen; oplezen
    • bekend maken werkwoord
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
    • bekendmaken werkwoord (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • openbaar maken werkwoord (maak openbaar, maakt openbaar, maakte openbaar, maakten openbaar, openbaar gemaakt)
    • aflezen werkwoord (lees af, leest af, las af, lazen af, afgelezen)
    • afroepen werkwoord (roep af, roept af, riep af, riepen af, afgeroepen)
    • oplezen werkwoord (lees op, leest op, las op, lazen op, opgelezen)
  4. anunciar (hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio)
    propaganda maken; reclame maken
  5. anunciar (hacer saber; decir; avisar; )
    informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten
    • informeren werkwoord (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verwittigen werkwoord (verwittig, verwittigt, verwittigde, verwittigden, verwittigd)
    • waarschuwen werkwoord (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • van iets in kennis stellen werkwoord (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
    • tippen werkwoord (tip, tipt, tipte, tipten, getipt)
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
  6. anunciar (emitir noticias)
    omroepen; nieuwsberichten omroepen
  7. anunciar (presentar; avisar; comunicar; mencionar; informar de)
    aandienen
    • aandienen werkwoord (dien aan, dient aan, diende aan, dienden aan, aangediend)
  8. anunciar (notificar)
    decreteren; uitvaardigen; afkondigen
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • uitvaardigen werkwoord (vaardig uit, vaardigt uit, vaardigde uit, vaardigden uit, uitgevaardigd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
  9. anunciar (mencionar; comunicar; informar de; presentar)
  10. anunciar (presentar; mencionar)
  11. anunciar (convocar; hacer saber; llamar; )
    aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
    • aanschrijven werkwoord (schrijf aan, schrijft aan, schreef aan, schreven aan, aangeschreven)
    • kennis geven werkwoord (geef kennis, geeft kennis, gaf kennis, gaven kennis, kennis gegeven)
    • konde doen werkwoord (doe konde, doet konde, deed konde, deden konde, konde gedaan)
    • aanzeggen werkwoord (zeg aan, zegt aan, zei aan, zeiden aan, aangezegd)
  12. anunciar (declarar; avisar; abandonar; imponer)
    declareren; aangeven
    • declareren werkwoord (declareer, declareert, declareerde, declareerden, gedeclareerd)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  13. anunciar (hacer venir; evocar; llamar; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  14. anunciar (proclamar; difundir; divulgar; )
    bekendmaken; proclameren; afkondigen
    • bekendmaken werkwoord (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • proclameren werkwoord (proclameer, proclameert, proclameerde, proclameerden, geproclameerd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)

Conjugations for anunciar:

presente
  1. anunco
  2. anuncas
  3. anunca
  4. anuncamos
  5. anuncáis
  6. anuncan
imperfecto
  1. anuncaba
  2. anuncabas
  3. anuncaba
  4. anuncábamos
  5. anuncabais
  6. anuncaban
indefinido
  1. anuncé
  2. anuncaste
  3. anuncó
  4. anuncamos
  5. anuncasteis
  6. anuncaron
fut. de ind.
  1. anuncaré
  2. anuncarás
  3. anuncará
  4. anuncaremos
  5. anuncaréis
  6. anuncarán
condic.
  1. anuncaría
  2. anuncarías
  3. anuncaría
  4. anuncaríamos
  5. anuncaríais
  6. anuncarían
pres. de subj.
  1. que anunce
  2. que anunces
  3. que anunce
  4. que anuncemos
  5. que anuncéis
  6. que anuncen
imp. de subj.
  1. que anuncara
  2. que anuncaras
  3. que anuncara
  4. que anuncáramos
  5. que anuncarais
  6. que anuncaran
miscelánea
  1. ¡anunca!
  2. ¡anuncad!
  3. ¡no anunces!
  4. ¡no anuncéis!
  5. anuncado
  6. anuncando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor anunciar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven atestado; declaración; denuncia; denunciación
aankondigen aviso; circular; declaración; información; notificación
aanschrijven avisar; notificar
aantrekken atractar; estirón; fascinar; tirón; vestirse
aanzeggen avisar; aviso; circular; notificación; notificar
adverteren anuncio
aflezen leer en voz alta
annonceren anuncio
bekendmaken declaración; información
informeren aviso; circular; información; notificación
konde doen aviso; circular; notificación
oplezen leer en voz alta
werven astilleros
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandienen anunciar; avisar; comunicar; informar de; mencionar; presentar
aangeven abandonar; anunciar; avisar; declarar; imponer alcanzar; dar; delatar; entregar; hacer entrega; localizar un sitio para bombardear; ofrecer; presentar; proporcionar; revelar; traicionar; transmitir; traspasar
aankondigen anunciar; hacer publicidad; poner un anuncio
aanschrijven anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
aantrekken anunciar; hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio alistar reclutas; atraer; cerrar; cerrar la puerta; correr; emplear; ponerse; reclutar; vestir; vestirse
aanzeggen anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
adverteren anunciar; hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio hacer publicidad; poner un anuncio; publicar
afkondigen anunciar; avisar; comunicar; declarar; difundir; divulgar; emitir; hacer público; informar de; levantar la prohibición de; notificar; proclamar; promulgar; publicar; revelar declarar; decretar; ordenar; proclamar; promulgar
aflezen anunciar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; publicar leer hasta el fin; terminar de leer
afroepen anunciar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; publicar pasar lista
annonceren anunciar; hacer publicidad; poner un anuncio hacer publicidad; poner un anuncio; publicar
bekend maken anunciar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; publicar
bekendmaken anunciar; avisar; comunicar; declarar; difundir; divulgar; emitir; hacer público; informar de; levantar la prohibición de; notificar; proclamar; promulgar; publicar; revelar
declareren abandonar; anunciar; avisar; declarar; imponer
decreteren anunciar; notificar dar orden de; declarar; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar; proclamar; promulgar
iets aankondigen anunciar; comunicar; informar de; mencionar; presentar
in aantocht zijn anunciar; mencionar; presentar
informeren advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear advertir; averiguar; comentar sobre; comunicar; dar informes; declarar; hablar; hacer saber; informar; informar de; informarse; notificar; parlar; rendir informe; reportar
inlichten advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear dar clases; educar; enseñar; instruir
kennis geven anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
konde doen anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
nieuwsberichten omroepen anunciar; emitir noticias
omroepen anunciar; emitir noticias difundir; emitir; pasar lista; retransmitir; televisar; transmitir
ontbieden anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir convocar a; hacer venir; llamar; llamar a; mandar venir
op de hoogte brengen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
openbaar maken anunciar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; publicar
oplezen anunciar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; publicar
oproepen anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir convocar a; hacer venir; llamar; llamar a; mandar venir
proclameren anunciar; avisar; comunicar; declarar; difundir; divulgar; emitir; informar de; proclamar; promulgar; publicar; revelar
propaganda maken anunciar; hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio
reclame maken anunciar; hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio
sommeren anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir
tippen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear mencionar de paso; ponerle visto a
uitvaardigen anunciar; notificar
van iets in kennis stellen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
verwittigen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
waarschuwen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear amonestar; criticar; declarar hereje; enviar alerta; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar
werven anunciar; hacer propaganda; hacer publicidad; poner un anuncio contratar; reclutar
zich aandienen anunciar; mencionar; presentar
zich voordoen anunciar; mencionar; presentar acontecer; ocurrir; suceder

Synoniemen voor "anunciar":


Wiktionary: anunciar

anunciar
verb
  1. (overgankelijk) de komst melden van
  2. bekendmaken
  3. zich opgeven
  4. openbaar maken

Cross Translation:
FromToVia
anunciar aankondigen; verkondigen; verkonden; declareren announce — to give public notice, or first notice of
anunciar aankondigen harbinger — to announce
anunciar betekenen spell — to indicate that some future event will occur
anunciar aankondigen ankündigen — darüber informieren, was sein wird
anunciar verkondigen; bekendmaken verkünden — (transitiv) öffentlich sagen
anunciar annonceren; adverteren; aankondigen; aandienen annoncer — Faire connaître.
anunciar inschuiven; instoppen; indoen; inleggen; inzetten; binnenleiden; inleiden; invoeren; steken; insteken; adverteren; annonceren; aankondigen; aandienen introduire — Faire entrer une chose dans une autre.
anunciar afkondigen; openbaar maken; publiceren; ruchtbaar maken; adverteren; annonceren; aankondigen; aandienen publierrendre public et notoire.

Verwante vertalingen van anunciar