Amordazar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

amordazar:
- binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
Wiktionary:
- amordazar → knevelen
- amordazar → knevelen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor amordazar (Spaans) in het Nederlands

amordazar:

amordazar werkwoord

amordazar (amarrar; atar; agarrotar)
binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
- binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
- knevelen werkwoord (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)
- vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
- strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
- vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
- knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)

Conjugations for amordazar:

presente

amordazo
amordazas
amordaza
amordazamos
amordazáis
amordazan

imperfecto

amordazaba
amordazabas
amordazaba
amordazábamos
amordazabais
amordazaban

indefinido

amordacé
amordazaste
amordazó
amordazamos
amordazasteis
amordazaron

fut. de ind.

amordazaré
amordazarás
amordazará
amordazaremos
amordazaréis
amordazarán

condic.

amordazaría
amordazarías
amordazaría
amordazaríamos
amordazaríais
amordazarían

pres. de subj.

que amordace
que amordaces
que amordace
que amordacemos
que amordacéis
que amordacen

imp. de subj.

que amordazara
que amordazaras
que amordazara
que amordazáramos
que amordazarais
que amordazaran

miscelánea

¡amordaza!
¡amordazad!
¡no amordaces!
¡no amordacéis!
amordazado
amordazando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor amordazar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
knopen		anudar
vastmaken		sujeción
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
binden	agarrotar; amarrar; amordazar; atar	agarrar; cautivar; coger; encadenar; encuadernar; poner las esposas; tomar
knevelen	agarrotar; amarrar; amordazar; atar
knopen	agarrotar; amarrar; amordazar; atar	abotonar; abrochar; anudar; atar; encordar; ligar
strikken	agarrotar; amarrar; amordazar; atar	anudar; atar; hacer caer en la trampa; ligar
vastbinden	agarrotar; amarrar; amordazar; atar	amarrar; atar; colocar; fijar; sujetar
vastmaken	agarrotar; amarrar; amordazar; atar	amarrar; anclar; atar; colocar; fijar; montar; pegar; sujetar

Synoniemen voor "amordazar":

silenciar; acallar; enmudecer

Wiktionary: amordazar

amordazar

verb

binden, boeien
- knevelen → amordazar

Cross Translation:

From	To	Via
• amordazar	→ knevelen	↔ gag — To restrain someone's speech

Computer vertaling door derden: