Amontonarse in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

amontonarse:
- accumuleren; opeenhopen; hopen; samendringen; vermenigvuldigen; voortplanten
Wiktionary:
- amontonarse → omgeven

Spaans

Uitgebreide vertaling voor amontonarse (Spaans) in het Nederlands

amontonarse (acumular; apilar; amontonar; acumularse)
accumuleren; opeenhopen; hopen
- accumuleren werkwoord (accumuleer, accumuleert, accumuleerde, accumuleerden, geaccumuleerd)
- opeenhopen werkwoord (hoop opeen, hoopt opeen, hoopte opeen, hoopten opeen, opeengehoopt)
- hopen werkwoord (hoop, hoopt, hoopte, hoopten, gehoopt)
amontonarse
samendringen
- samendringen werkwoord (dring samen, dringt samen, drong samen, drongen samen, samengedrongen)
amontonarse (procrearse; acumular; multiplicar; acumularse; apilarse)
vermenigvuldigen; voortplanten
- vermenigvuldigen werkwoord (vermenigvuldig, vermenigvuldigt, vermenigvuldigde, vermenigvuldigden, vermenigvuldigd)
- voortplanten werkwoord (plant voort, plantte voort, plantten voort, voortgeplant)

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hopen		montones; pilas; rimeros
opeenhopen		acumulación; aumento
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
accumuleren	acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar	acumular; acumularse; apilar
hopen	acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar	confiar en; consumirse; desear; esperar; ir consumiéndose; querer
opeenhopen	acumular; acumularse; amontonar; amontonarse; apilar	acopiar; acumular; acumularse; ahorrar; amontonar; apilar; juntar; recoger; reunir
samendringen	amontonarse
vermenigvuldigen	acumular; acumularse; amontonarse; apilarse; multiplicar; procrearse	doblarse; duplicarse; multiplicar; reproducir; reproducirse
voortplanten	acumular; acumularse; amontonarse; apilarse; multiplicar; procrearse

abarraganarse; amancebarse; juntarse; cohabitar; arrejuntarse; entenderse; liarse; casarse por detras de la Iglesia
agolparse; acumularse; apelotonarse; hacinarse; aglomerarse; apiñarse; arremolinarse; congregarse; concurrir; afluir; reunirse; juntarse
ajuntarse; amancebarse; arrejuntarse
arracimarse; enracimarse; apretujarse

Cross Translation:

From	To	Via
• amontonarse	→ omgeven	↔ mob — to crowd around a person