Spaans

Uitgebreide vertaling voor amarras (Spaans) in het Nederlands

amarras:

amarras [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la amarras (vientos)
    de scheerlijnen

Vertaal Matrix voor amarras:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
scheerlijnen amarras; vientos

Verwante woorden van "amarras":


Synoniemen voor "amarras":


amarrar:

amarrar werkwoord

  1. amarrar (estudiar; aprender; seguir estudios; )
    studeren; leren; blokken
    • studeren werkwoord (studeer, studeert, studeerde, studeerden, gestudeerd)
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)
    • blokken werkwoord (blok, blokt, blokte, blokten, geblokt)
  2. amarrar (amordazar; atar; agarrotar)
    binden; knevelen; vastbinden; strikken; vastmaken; knopen
    • binden werkwoord (bind, bindt, bond, bonden, gebonden)
    • knevelen werkwoord (knevel, knevelt, knevelde, knevelden, gekneveld)
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • strikken werkwoord (strik, strikt, strikte, strikten, gestrikt)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • knopen werkwoord (knoop, knoopt, knoopte, knoopten, geknoopt)
  3. amarrar
    aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren
    • aanleggen werkwoord (leg aan, legt aan, legde aan, legden aan, aangelegd)
    • aanmeren werkwoord
    • vastleggen werkwoord (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • meren werkwoord (meer, meert, meerde, meerden, gemeerd)
    • vastmaken werkwoord (maak vast, maakt vast, maakte vast, maakten vast, vastgemaakt)
    • vastmeren werkwoord (meer vast, meert vast, meerde vast, meerden vast, vastgemeerd)
    • afmeren werkwoord (meer af, meert af, meerde af, meerden af, afgemeerd)
  4. amarrar
    vastsnoeren
    • vastsnoeren werkwoord (snoer vast, snoert vast, snoerde vast, snoerden vast, vastgesnoerd)
  5. amarrar (atar; sujetar)
    vastbinden; vastsjorren
    • vastbinden werkwoord (bind vast, bindt vast, bond vast, bonden vast, vastgebonden)
    • vastsjorren werkwoord (sjor vast, sjort vast, sjorde vast, sjorden vast, vastgesjord)
  6. amarrar (anclar; atar)
    verankeren
    • verankeren werkwoord (veranker, verankert, verankerde, verankerden, verankerd)
  7. amarrar (asegurar)
    zekeren
    • zekeren werkwoord (zeker, zekert, zekerde, zekerden, gezekerd)
  8. amarrar (ligar; atar; sujetar)
    afbinden; afsnoeren
    • afbinden werkwoord (bind af, bindt af, bond af, bonden af, afgebonden)
    • afsnoeren werkwoord (snoer af, snoert af, snoerde af, snoerden af, afgesnoerd)
  9. amarrar (empollar; embotellar)
  10. amarrar (atar; colocar; desatar; )
    dichtbinden; toebinden
    • dichtbinden werkwoord (bind dicht, bindt dicht, bond dicht, bonden dicht, dichtgebonden)
    • toebinden werkwoord (bind toe, bindt toe, bond toe, bonden toe, toegebonden)

Conjugations for amarrar:

presente
  1. amarro
  2. amarras
  3. amarra
  4. amarramos
  5. amarráis
  6. amarran
imperfecto
  1. amarraba
  2. amarrabas
  3. amarraba
  4. amarrábamos
  5. amarrabais
  6. amarraban
indefinido
  1. amarré
  2. amarraste
  3. amarró
  4. amarramos
  5. amarrasteis
  6. amarraron
fut. de ind.
  1. amarraré
  2. amarrarás
  3. amarrará
  4. amarraremos
  5. amarraréis
  6. amarrarán
condic.
  1. amarraría
  2. amarrarías
  3. amarraría
  4. amarraríamos
  5. amarraríais
  6. amarrarían
pres. de subj.
  1. que amarre
  2. que amarres
  3. que amarre
  4. que amarremos
  5. que amarréis
  6. que amarren
imp. de subj.
  1. que amarrara
  2. que amarraras
  3. que amarrara
  4. que amarráramos
  5. que amarrarais
  6. que amarraran
miscelánea
  1. ¡amarra!
  2. ¡amarrad!
  3. ¡no amarres!
  4. ¡no amarréis!
  5. amarrado
  6. amarrando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor amarrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleggen construcción; instalación
blokken aprender; estudiar; polipastos
knopen anudar
leren aprender; estudiar
meren lagos
studeren aprender; estudiar
vastmaken sujeción
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanleggen amarrar construir
aanmeren amarrar
afbinden amarrar; atar; ligar; sujetar aplicar un torniqueta; ligar
afmeren amarrar
afsnoeren amarrar; atar; ligar; sujetar aplicar un torniqueta; ligar
binden agarrotar; amarrar; amordazar; atar agarrar; cautivar; coger; encadenar; encuadernar; poner las esposas; tomar
blokken amarrar; aprender; capacitarse para; cursar; estudiar; seguir estudios; seguir una carrera empollar
dichtbinden abrochar; amarrar; anudar; atar; colocar; desatar; desligar cerrar
knevelen agarrotar; amarrar; amordazar; atar
knopen agarrotar; amarrar; amordazar; atar abotonar; abrochar; anudar; atar; encordar; ligar
leerstof erin stampen amarrar; embotellar; empollar
leren amarrar; aprender; capacitarse para; cursar; estudiar; seguir estudios; seguir una carrera aclimatarse; acostumbrar; acostumbrarse; acostumbrarse a; adaptarse; adquirir; alzar; apoderarse de; aprender; comenzar; conseguir; contraer el hábito de; cursar; dar clases; educar; encender; enseñar; estallar; estudiar; familiarizarse con; formar; habituarse a; hacerse a; practicar; reanimar; recibir; sacar; seguir estudios
meren amarrar
strikken agarrotar; amarrar; amordazar; atar anudar; atar; hacer caer en la trampa; ligar
studeren amarrar; aprender; capacitarse para; cursar; estudiar; seguir estudios; seguir una carrera
toebinden abrochar; amarrar; anudar; atar; colocar; desatar; desligar cerrar
vastbinden agarrotar; amarrar; amordazar; atar; sujetar colocar; fijar; sujetar
vastleggen amarrar agarrarse a; anotar; apuntar; atado; atar a una cuerda; colocar; contratar; encadenar; escribir; estipular; fijar; imponer dinero; indexar; inscribir; poner en papel; registrar; reservar un viaje; sujetar
vastmaken agarrotar; amarrar; amordazar; atar anclar; atar; colocar; fijar; montar; pegar; sujetar
vastmeren amarrar
vastsjorren amarrar; atar; sujetar
vastsnoeren amarrar
verankeren amarrar; anclar; atar delimitador
zekeren amarrar; asegurar

Synoniemen voor "amarrar":


Wiktionary: amarrar

amarrar
verb
  1. aan wal gaan liggen
  2. (een schip) aanleggen
  3. vastsjorren
  4. het touw waarmee iemand klimt op een veilige manier vasthouden

Cross Translation:
FromToVia
amarrar samenbinden; aaneenbinden; bundelen bundle — to tie or wrap together
amarrar meren moor — to fix or secure, as a vessel, in a particular place by casting anchor, or by fastening with cables or chains
amarrar verankeren moor — to secure or fix firmly
amarrar knopen; vastknopen; binden; strikken tie — to attach or fasten with string
amarrar sjorren zurren(transitiv), Nautik: einen Gegenstand mit Hilfe eines Taues oder einer Kette fixieren
amarrar aanmeren; vastmeren amarrer — Lier à l’aide d’un bout d’amarrage ou une amarre un bateau...

amarras vorm van amarre:

amarre [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el amarre (a última hora; pasarela)
    de valreep; het nippertje
    • valreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • nippertje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor amarre:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
nippertje a última hora; amarre; pasarela
valreep a última hora; amarre; pasarela

Verwante woorden van "amarre":


Synoniemen voor "amarre":


Verwante vertalingen van amarras