Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. alisar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor alisen (Spaans) in het Nederlands

alisar:

alisar werkwoord

  1. alisar (planchar; cubrir; rozar; arriar)
    strijken; gladstrijken
    • strijken werkwoord (strijk, strijkt, streek, streken, gestreken)
    • gladstrijken werkwoord (strijk glad, strijkt glad, strijkte glad, strijkten glad, gladgestreken)
  2. alisar (planchar; pulir; igualar; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  3. alisar (dar brillo; pulir; abrillantar; )
    gladmaken; gladwrijven
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
    • gladwrijven werkwoord (wrijf glad, wrijft glad, wreef glad, wreven glad, gladgewreven)
  4. alisar (pulir; bruñir)
    polijsten
    • polijsten werkwoord (polijst, polijstte, polijstten, gepolijst)

Conjugations for alisar:

presente
  1. aliso
  2. alisas
  3. alisa
  4. alisamos
  5. alisáis
  6. alisan
imperfecto
  1. alisaba
  2. alisabas
  3. alisaba
  4. alisábamos
  5. alisabais
  6. alisaban
indefinido
  1. alisé
  2. alisaste
  3. alisó
  4. alisamos
  5. alisasteis
  6. alisaron
fut. de ind.
  1. alisaré
  2. alisarás
  3. alisará
  4. alisaremos
  5. alisaréis
  6. alisarán
condic.
  1. alisaría
  2. alisarías
  3. alisaría
  4. alisaríamos
  5. alisaríais
  6. alisarían
pres. de subj.
  1. que alise
  2. que alises
  3. que alise
  4. que alisemos
  5. que aliséis
  6. que alisen
imp. de subj.
  1. que alisara
  2. que alisaras
  3. que alisara
  4. que alisáramos
  5. que alisarais
  6. que alisaran
miscelánea
  1. ¡alisa!
  2. ¡alisad!
  3. ¡no alises!
  4. ¡no aliséis!
  5. alisado
  6. alisando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor alisar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gelijkmaken asimilación; igualación; nivelación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effenen alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar allanar; aplanar; aplastar; saldar
egaliseren alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar saldar
gelijkmaken alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar igualar; nivelar
gladmaken abrillantar; adornar; alisar; allanar; aplanar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; entretelar; equipar; escariar; fregar; frotar; hacer resplandecer; igualar; limpiar; lustrar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; restregar; sacar brillo a; satinar
gladstrijken alisar; arriar; cubrir; planchar; rozar
gladwrijven abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
polijsten alisar; bruñir; pulir
strijken alisar; arriar; cubrir; planchar; rozar

Synoniemen voor "alisar":


Wiktionary: alisar

alisar
verb
  1. door strijken glad of effen maken

Cross Translation:
FromToVia
alisar glad; maken; gladstrijken smooth — make smooth
alisar glad; maken; gladstrijken; afvlakken smoothen — make smooth