Spaans

Uitgebreide vertaling voor alargar (Spaans) in het Nederlands

alargar:

alargar werkwoord

  1. alargar (estirar; tensar; tirar; )
    spannen; opspannen
    • spannen werkwoord (span, spant, spande, spanden, gespannen)
    • opspannen werkwoord (span op, spant op, spande op, spanden op, opgespannen)
  2. alargar
    uitrekken; verlengen
    • uitrekken werkwoord (rek uit, rekt uit, rekte uit, rekten uit, uitgerekt)
    • verlengen werkwoord (verleng, verlengt, verlengde, verlengden, verlengd)
  3. alargar (prolongar; prorrogar; hacer más largo)
    verlengen; duur verlengen; prolongeren
    • verlengen werkwoord (verleng, verlengt, verlengde, verlengden, verlengd)
    • duur verlengen werkwoord
    • prolongeren werkwoord (prolongeer, prolongeert, prolongeerde, prolongeerden, geprolongeerd)
  4. alargar (continuar; seguir; proseguir; prolongar)
    continueren; doorgaan; voortzetten; verdergaan; vervolgen; prolongeren
    • continueren werkwoord (continueer, continueert, continueerde, continueerden, gecontinueerd)
    • doorgaan werkwoord (ga door, gaat door, ging door, gingen door, doorgegaan)
    • voortzetten werkwoord (zet voort, zette voort, zetten voort, voortgezet)
    • verdergaan werkwoord (ga verder, gaat verder, ging verder, gingen verder, verder gegaan)
    • vervolgen werkwoord (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)
    • prolongeren werkwoord (prolongeer, prolongeert, prolongeerde, prolongeerden, geprolongeerd)

Conjugations for alargar:

presente
  1. alargo
  2. alargas
  3. alarga
  4. alargamos
  5. alargáis
  6. alargan
imperfecto
  1. alargaba
  2. alargabas
  3. alargaba
  4. alargábamos
  5. alargabais
  6. alargaban
indefinido
  1. alargué
  2. alargaste
  3. alargó
  4. alargamos
  5. alargasteis
  6. alargaron
fut. de ind.
  1. alargaré
  2. alargarás
  3. alargará
  4. alargaremos
  5. alargaréis
  6. alargarán
condic.
  1. alargaría
  2. alargarías
  3. alargaría
  4. alargaríamos
  5. alargaríais
  6. alargarían
pres. de subj.
  1. que alargue
  2. que alargues
  3. que alargue
  4. que alarguemos
  5. que alarguéis
  6. que alarguen
imp. de subj.
  1. que alargara
  2. que alargaras
  3. que alargara
  4. que alargáramos
  5. que alargarais
  6. que alargaran
miscelánea
  1. ¡alarga!
  2. ¡alargad!
  3. ¡no alargues!
  4. ¡no alarguéis!
  5. alargado
  6. alargando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor alargar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
spannen parejas; yuntas
uitrekken ceder; desperezarse; extirar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
continueren alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir continuar; seguir
doorgaan alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir continuar; perseverar; persistir; seguir
duur verlengen alargar; hacer más largo; prolongar; prorrogar
opspannen alargar; armar; ceder; contraer; engrapar; estirar; lañar; tensar; tirar
prolongeren alargar; continuar; hacer más largo; prolongar; prorrogar; proseguir; seguir
spannen alargar; armar; ceder; contraer; engrapar; estirar; lañar; tensar; tirar
uitrekken alargar ajustar
verdergaan alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir acelerar el paso; continuar; continuar con una; dejar prolongar; pasar por; procesar; proseguir; seguir
verlengen alargar; hacer más largo; prolongar; prorrogar
vervolgen alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir afanarse tras; aspirar a; cazar; condenar; continuar; enjuiciar; pasar por; perseguir; perseguir judicialmente; procesar; proseguir; seguir; sentenciar; someter a juicio
voortzetten alargar; continuar; prolongar; proseguir; seguir continuar; seguir

Synoniemen voor "alargar":


Wiktionary: alargar

alargar
verb
  1. overreiken, iemand iets aangeven
  2. iets groter, langer of ruimer maken
  3. langer maken

Cross Translation:
FromToVia
alargar doortrekken; rekken; uitleggen; uitrekken; uittrekken; verlengen; langer laten duren prolongerfaire durer plus longtemps.