Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal afluencia

Vertaal afluencia van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. afluencia:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor afluencia (Spaans) in het Nederlands

afluencia:

afluencia [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la afluencia (estruendo; ruido; tumulto; )
    het kabaal; het lawaai; het rumoer; het spektakel; de herrie; het leven
    • kabaal [het ~] zelfstandig naamwoord
    • lawaai [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rumoer [het ~] zelfstandig naamwoord
    • spektakel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • herrie [de ~] zelfstandig naamwoord
    • leven [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la afluencia (prosperidad; éxito; bienestar; )
    het welzijn; de voorspoed; het heil
    • welzijn [het ~] zelfstandig naamwoord
    • voorspoed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • heil [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. la afluencia (corriente; catarata; oleada; )
    toestroom
  4. la afluencia (fluido; catarata; torrente; riada; aluvión)
    het toestromen; het toevloeien
  5. la afluencia (multitud; masa; montón; enjambre; montones)
    de menigte; de massa; de drom; de mensenmassa; de troep
    • menigte [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • massa [de ~] zelfstandig naamwoord
    • drom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • mensenmassa [de ~] zelfstandig naamwoord
    • troep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. la afluencia (montón; masa; montones; )
    het oploopje; de samenkomst; de toeloop
    • oploopje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • samenkomst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • toeloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor afluencia:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
drom afluencia; enjambre; masa; montones; montón; multitud aluvión; banda; cantidad; copia; cuadrilla; cuchilla; grupo; horda; masa; muchedumbre; multitud
heil afluencia; bienestar; bonanza; prosperidad; provecho; salud; éxito bendiciones; bendición; consagración; delicia; don; felicidad; gloria; salvación
herrie afluencia; agitación; aglomeración; barullo; estruendo; ruido; tumulto estruendo; estrépito; ruido
het toestromen afluencia; aluvión; catarata; fluido; riada; torrente
het toevloeien afluencia; aluvión; catarata; fluido; riada; torrente
kabaal afluencia; agitación; aglomeración; barullo; estruendo; ruido; tumulto
lawaai afluencia; agitación; aglomeración; barullo; estruendo; ruido; tumulto alboroto; estruendo; estrépito; ruido
leven afluencia; agitación; aglomeración; barullo; estruendo; ruido; tumulto alboroto; existencia
massa afluencia; enjambre; masa; montones; montón; multitud acumulación; aluvión; amontonamiento; banda; cantidad; colección; compilación; copia; cuadrilla; cuchilla; gran cantidad; grupo; horda; masa; montón; muchedumbre; multitud; personas; pila; selección; seres
menigte afluencia; enjambre; masa; montones; montón; multitud muchedumbre; multitud; personas; seres
mensenmassa afluencia; enjambre; masa; montones; montón; multitud
oploopje afluencia; agolpamiento; ataque masivo; gran cantidad; gran demanda; masa; montones; montón
rumoer afluencia; agitación; aglomeración; barullo; estruendo; ruido; tumulto alboroto; ballanga; disturbio; escándalo; estruendo; estrépito; jaleo; pamplinas; ruido; rumor; tumulto; zumbido
samenkomst afluencia; agolpamiento; ataque masivo; gran cantidad; gran demanda; masa; montones; montón asamblea; asiento; conferencia; congreso; conjunción; debate; deliberación; encuentro; junta; manifestación; reunión
spektakel afluencia; agitación; aglomeración; barullo; estruendo; ruido; tumulto espectáculo
toeloop afluencia; agolpamiento; ataque masivo; gran cantidad; gran demanda; masa; montones; montón agitación; aglomeración; ajetreo; alboroto; animación; apreturas; barullo; concurrencia; gentío; hormiguero; jaleo; multitud
toestroom afluencia; aluvión; catarata; corriente; fluido; oleada; riada; torrente
troep afluencia; enjambre; masa; montones; montón; multitud acumulación; agrupación; aluvión; banda; batiburrillo; cantidad; caos; concentración de personas; copia; cuadrilla; cuchilla; desorden; estropicio; formación de grupos de gente; grupo; horda; jauría; masa; multitud; muta; porquería; ruina
voorspoed afluencia; bienestar; bonanza; prosperidad; provecho; salud; éxito bendiciones; bendición; consagración; delicia; don; felicidad; gloria; salvación
welzijn afluencia; bienestar; bonanza; prosperidad; provecho; salud; éxito bienestar; salud
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leven alojar; alojarse; estar domiciliado; existir; habitar; proceder; residir; ser; tener su sede; trabajar; vivir

Synoniemen voor "afluencia":


Wiktionary: afluencia

Cross Translation:
FromToVia
• afluencia → rijkdom ↔ affluence — a large amount of wealth
• afluencia → overvloed; abundantie; onbekrompenheid; uitbundigheid; weligheid ↔ abondance — Grande quantité
• afluencia → abundantie; overvloed ↔ profusion — grand abondance.







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0444 seconde
Page rendered in 1.0 seconds