Spaans

Uitgebreide vertaling voor adivinaste (Spaans) in het Nederlands

adivinar:

adivinar werkwoord

  1. adivinar (conjeturar; especular; estimar; )
    raden; gissen; gissing maken
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • gissen werkwoord (gis, gist, giste, gisten, gegist)
    • gissing maken werkwoord
  2. adivinar (esperar; estar a la expectativa de; prever; afrontar; buscar)
    verwachten; uitkijken naar; tegemoetzien; vooruitzien
    • verwachten werkwoord (verwacht, verwachtte, verwachtten, verwacht)
    • uitkijken naar werkwoord (kijk uit naar, kijkt uit naar, keek uit naar, keken uit naar, uitgekeken naar)
    • tegemoetzien werkwoord (zie tegemoet, ziet tegemoet, zag tegemoet, zagen tegemoet, tegemoet gezien)
    • vooruitzien werkwoord (zie vooruit, ziet vooruit, zag vooruit, zagen vooruit, vooruitgezien)
  3. adivinar (pronosticar)
    voorspellen; wichelen
    • voorspellen werkwoord (voorspel, voorspelt, voorspelde, voorspelden, voorspeld)
    • wichelen werkwoord (wichel, wichelt, wichelde, wichelden, gewicheld)
  4. adivinar (conjeturar; sugerir; proponer; )
    adviseren; suggereren; raden; ingeven; iets aanraden
    • adviseren werkwoord (adviseer, adviseert, adviseerde, adviseerden, geadviseerd)
    • suggereren werkwoord (suggereer, suggereert, suggereerde, suggereerden, gesuggereerd)
    • raden werkwoord (raad, raadt, ried, rieden, geraden)
    • ingeven werkwoord (geef in, geeft in, gaf in, gaven in, ingegeven)
    • iets aanraden werkwoord
  5. adivinar (appreciar; considerar; estimar; conjeturar; hacer conjeturas)
    overwegen; afwegen; overdenken
    • overwegen werkwoord (overweeg, overweegt, overwoog, overwogen, overwogen)
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • overdenken werkwoord (overdenk, overdenkt, overdacht, overdachten, overdacht)
  6. adivinar (postular; sospechar; presumir; conjeturar; barruntar)
    vooronderstellen; postuleren
    • vooronderstellen werkwoord (vooronderstel, vooronderstelt, vooronderstelde, vooronderstelden, voorondersteld)
    • postuleren werkwoord (postuleer, postuleert, postuleerde, postuleerden, gepostuleerd)
  7. adivinar (predecir)
    voortellen
    • voortellen werkwoord (tel voor, telt voor, telde voor, telden voor, voorgeteld)
  8. adivinar (leer el porvenir)
    waarzeggen
    • waarzeggen werkwoord (waarzeg, waarzegt, waarzegde, waarzegden, waargezegd)
  9. adivinar (acusar; sospechar; conjeturar; )
    beschuldigen; verdenken; incrimineren; verdacht maken; betichten
    • beschuldigen werkwoord (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
    • verdenken werkwoord (verdenk, verdenkt, verdacht, verdachten, verdacht)
    • incrimineren werkwoord (incrimineer, incrimineert, incrimineerde, incrimineerden, geïncrimineerd)
    • verdacht maken werkwoord (maak verdacht, maakt verdacht, maakte verdacht, maakten verdacht, verdacht gemaakt)
    • betichten werkwoord (beticht, betichtte, betichtten, beticht)

Conjugations for adivinar:

presente
  1. adivino
  2. adivinas
  3. adivina
  4. adivinamos
  5. adivináis
  6. adivinan
imperfecto
  1. adivinaba
  2. adivinabas
  3. adivinaba
  4. adivinábamos
  5. adivinabais
  6. adivinaban
indefinido
  1. adiviné
  2. adivinaste
  3. adivinó
  4. adivinamos
  5. adivinasteis
  6. adivinaron
fut. de ind.
  1. adivinaré
  2. adivinarás
  3. adivinará
  4. adivinaremos
  5. adivinaréis
  6. adivinarán
condic.
  1. adivinaría
  2. adivinarías
  3. adivinaría
  4. adivinaríamos
  5. adivinaríais
  6. adivinarían
pres. de subj.
  1. que adivine
  2. que adivines
  3. que adivine
  4. que adivinemos
  5. que adivinéis
  6. que adivinen
imp. de subj.
  1. que adivinara
  2. que adivinaras
  3. que adivinara
  4. que adivináramos
  5. que adivinarais
  6. que adivinaran
miscelánea
  1. ¡adivina!
  2. ¡adivinad!
  3. ¡no adivines!
  4. ¡no adivinéis!
  5. adivinado
  6. adivinando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor adivinar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen consideración
beschuldigen acusación
overwegen consideración
vooronderstellen presunción; suposición
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adviseren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir aconsejar; recomendar
afwegen adivinar; appreciar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas calcular; comprobar; conmemorar; considerar; contemplar; estimar; estudiar; examinar; medir; pensar; pesar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre; sopesar; tasar; valorar
beschuldigen acusar; adivinar; barruntar; conjeturar; culpar; inculpar; sospechar acusar; amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; desacreditar; echar en cara; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; inculpar; librarse de; notar; reconvenir; recriminar; reprender; reprochar; sacar
betichten acusar; adivinar; barruntar; conjeturar; culpar; inculpar; sospechar acusar; culpar; inculpar
gissen adivinar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; presumir; presuponer; suponer
gissing maken adivinar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; presumir; presuponer; suponer
iets aanraden adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir
incrimineren acusar; adivinar; barruntar; conjeturar; culpar; inculpar; sospechar
ingeven adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir administrar; administrar medicamentos; dar; decir al oído; dictar; insinuar; inspirar; presentar; provocar; suministrar
overdenken adivinar; appreciar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas agradar; conmemorar; considerar; contemplar; estudiar; examinar; fantasear; idear; meditar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre
overwegen adivinar; appreciar; conjeturar; considerar; estimar; hacer conjeturas conferenciar; conmemorar; considerar; contemplar; deliberar; estudiar; examinar; meditar; pensar; reflectar; reflejar; reflexionar; reflexionar sobre
postuleren adivinar; barruntar; conjeturar; postular; presumir; sospechar
raden adivinar; appreciar; barruntar; conjeturar; especular; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; presumir; presuponer; proponer; provocar; representar; sugerir; suponer
suggereren adivinar; appreciar; conjeturar; estimar; hacer conjeturas; inspirar; pintar; presentar; proponer; provocar; representar; sugerir lanzar; sugerir
tegemoetzien adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever
uitkijken naar adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever alegrarse
verdacht maken acusar; adivinar; barruntar; conjeturar; culpar; inculpar; sospechar
verdenken acusar; adivinar; barruntar; conjeturar; culpar; inculpar; sospechar
verwachten adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever
vooronderstellen adivinar; barruntar; conjeturar; postular; presumir; sospechar
voorspellen adivinar; pronosticar
voortellen adivinar; predecir
vooruitzien adivinar; afrontar; buscar; esperar; estar a la expectativa de; prever
waarzeggen adivinar; leer el porvenir
wichelen adivinar; pronosticar

Synoniemen voor "adivinar":


Wiktionary: adivinar

adivinar
verb
  1. een gissing maken naar iets
  2. een uitspraak doen over toekomstige gebeurtenissen

Cross Translation:
FromToVia
adivinar gissen; veronderstellen guess — to reach an unqualified conclusion
adivinar doorzien; gissen; raden devinerprédire ce qui doit arriver, découvrir, par des sortilèges, ce qui cacher.
adivinar voorspellen; beduiden; voorzeggen; waarzeggen prédireprophétiser ; annoncer par inspiration divine ce qui doit arriver.