Spaans

Uitgebreide vertaling voor adaptar (Spaans) in het Nederlands

adaptar:

adaptar werkwoord

  1. adaptar (ajustar)
    aanpassen; bijstellen
    • aanpassen werkwoord (pas aan, past aan, paste aan, pasten aan, aangepast)
    • bijstellen werkwoord (stel bij, stelt bij, stelde bij, stelden bij, bijgesteld)
  2. adaptar (conmutar; adaptarse)
    omschakelen; overschakelen
    • omschakelen werkwoord (schakel om, schakelt om, schakelde om, schakelden om, omgeschakeld)
    • overschakelen werkwoord (schakel over, schakelt over, schakelde over, schakelden over, overgeschakeld)
  3. adaptar (sincronizar)
    afstemmen; gelijkschakelen
    • afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)
    • gelijkschakelen werkwoord (schakel gelijk, schakelt gelijk, schakelde gelijk, schakelden gelijk, gelijkgeschakeld)
  4. adaptar (deformar; adaptarse; desfigurar)
    verbasteren; vervormen
    • verbasteren werkwoord (verbaster, verbastert, verbasterde, verbasterden, verbasterd)
    • vervormen werkwoord (vervorm, vervormt, vervormde, vervormden, vervormd)

Conjugations for adaptar:

presente
  1. adapto
  2. adaptas
  3. adapta
  4. adaptamos
  5. adaptáis
  6. adaptan
imperfecto
  1. adaptaba
  2. adaptabas
  3. adaptaba
  4. adaptábamos
  5. adaptabais
  6. adaptaban
indefinido
  1. adapté
  2. adaptaste
  3. adaptó
  4. adaptamos
  5. adaptasteis
  6. adaptaron
fut. de ind.
  1. adaptaré
  2. adaptarás
  3. adaptará
  4. adaptaremos
  5. adaptaréis
  6. adaptarán
condic.
  1. adaptaría
  2. adaptarías
  3. adaptaría
  4. adaptaríamos
  5. adaptaríais
  6. adaptarían
pres. de subj.
  1. que adapte
  2. que adaptes
  3. que adapte
  4. que adaptemos
  5. que adaptéis
  6. que adapten
imp. de subj.
  1. que adaptara
  2. que adaptaras
  3. que adaptara
  4. que adaptáramos
  5. que adaptarais
  6. que adaptaran
miscelánea
  1. ¡adapta!
  2. ¡adaptad!
  3. ¡no adaptes!
  4. ¡no adaptéis!
  5. adaptado
  6. adaptando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor adaptar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstemmen ajuste; atonar; igualación; poner a tono; reglaje; regulación; regular; sincronización; sintonizar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanpassen adaptar; ajustar aclimatarse; acostumbrar; acostumbrarse; acostumbrarse a; adaptarse; adecuar; apropiar; contraer el hábito de; familiarizarse con; habituarse a; hacer adecuado; personalización; personalizar; probarse
afstemmen adaptar; sincronizar acondicionar; adaptar a; ajustar; ajustar a; armonizar; conciliar; declinar; denegar; descartar; desconocer; desestimar; encaminarse; enfocar; formar; hacer volver; instalar; negar; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rebatir; rechazar; rechazar por votación; regular; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; sintonizar; subastar; suspender
bijstellen adaptar; ajustar ajustar; regular; sintonizar
gelijkschakelen adaptar; sincronizar
omschakelen adaptar; adaptarse; conmutar
overschakelen adaptar; adaptarse; conmutar
verbasteren adaptar; adaptarse; deformar; desfigurar
vervormen adaptar; adaptarse; deformar; desfigurar dar otra forma; deformar; desfigurar; reformar; reorganizar

Synoniemen voor "adaptar":


Wiktionary: adaptar

adaptar
verb
  1. aansluiten, voegen naar, bruikbaar maken
  2. (overgankelijk) (zich) aanpassen aan omstandigheden

Cross Translation:
FromToVia
adaptar accommoderen; aanpassen accommodate — to adapt to fit
adaptar aanpassen adapt — To make suitable
adaptar aanpassen tailor — restrict something to particular need
adaptar aanpassen; accommoderen; aanrichten; arrangeren; ordenen; regelen accommoderdonner, procurer de la commodité.
adaptar aanpassen; adapteren; aanbrengen; accommoderen ajusteraccommoder une chose, en sorte qu’elle s’adapter à une autre.

Verwante vertalingen van adaptar