Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. acreditar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor acreditar (Spaans) in het Nederlands

acreditar:

acreditar werkwoord

  1. acreditar (ratificar; observar; señalar; )
    certificeren; bekrachtigen; waarmerken; bestempelen; merken
    • certificeren werkwoord (certificeer, certificeert, certificeerde, certificeerden, gecertificeerd)
    • bekrachtigen werkwoord (bekrachtig, bekrachtigt, bekrachtigde, bekrachtigden, bekrachtigd)
    • waarmerken werkwoord (waarmerk, waarmerkt, waarmerkte, waarmerkten, gewaarmerkt)
    • bestempelen werkwoord (bestempel, bestempelt, bestempelde, bestempelden, bestempeld)
    • merken werkwoord (merk, merkt, merkte, merkten, gemerkt)
  2. acreditar
    crediteren
    • crediteren werkwoord (crediteer, crediteert, crediteerde, crediteerden, gecrediteerd)
  3. acreditar
    borg staan; instaan
    • borg staan werkwoord
    • instaan werkwoord (sta in, staat in, stond in, stonden in, ingestaan)
  4. acreditar (ratificar; aprobar; autorizar)
    ratificeren
    • ratificeren werkwoord (ratificeer, ratificeert, ratificeerde, ratificeerden, geratificeerd)

Conjugations for acreditar:

presente
  1. acredito
  2. acreditas
  3. acredita
  4. acreditamos
  5. acreditáis
  6. acreditan
imperfecto
  1. acreditaba
  2. acreditabas
  3. acreditaba
  4. acreditábamos
  5. acreditabais
  6. acreditaban
indefinido
  1. acredité
  2. acreditaste
  3. acreditó
  4. acreditamos
  5. acreditasteis
  6. acreditaron
fut. de ind.
  1. acreditaré
  2. acreditarás
  3. acreditará
  4. acreditaremos
  5. acreditaréis
  6. acreditarán
condic.
  1. acreditaría
  2. acreditarías
  3. acreditaría
  4. acreditaríamos
  5. acreditaríais
  6. acreditarían
pres. de subj.
  1. que acredite
  2. que acredites
  3. que acredite
  4. que acreditemos
  5. que acreditéis
  6. que acrediten
imp. de subj.
  1. que acreditara
  2. que acreditaras
  3. que acreditara
  4. que acreditáramos
  5. que acreditarais
  6. que acreditaran
miscelánea
  1. ¡acredita!
  2. ¡acreditad!
  3. ¡no acredites!
  4. ¡no acreditéis!
  5. acreditado
  6. acreditando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor acreditar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
waarmerken sellos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekrachtigen acreditar; observar; pegar un sello; percatarse de; precintar; ratificar; rubricar; sellar; señalar; ver afirmar
bestempelen acreditar; observar; pegar un sello; percatarse de; precintar; ratificar; rubricar; sellar; señalar; ver calificar; calificar de; designar; llamar; mencionar; nombrar; nombrar como; poner el nombre de; titular
borg staan acreditar
certificeren acreditar; observar; pegar un sello; percatarse de; precintar; ratificar; rubricar; sellar; señalar; ver
crediteren acreditar Abonar
instaan acreditar
merken acreditar; observar; pegar un sello; percatarse de; precintar; ratificar; rubricar; sellar; señalar; ver advertir; constatar; contemplar; darse cuenta de; distinguir; entrever; estar presente; marcar; notar; observar; percatarse de; percibir; señalar; ver
ratificeren acreditar; aprobar; autorizar; ratificar
waarmerken acreditar; observar; pegar un sello; percatarse de; precintar; ratificar; rubricar; sellar; señalar; ver autenticar; legalizar

Synoniemen voor "acreditar":


Wiktionary: acreditar

acreditar
verb
  1. een officieel stempel van goedkeuring aan iets of iemand verlenen
  2. als tegoed boeken

Cross Translation:
FromToVia
acreditar accrediteren akkreditieren — jemanden in einer bestimmten Funktion anerkennen, zulassen
acreditar accrediteren accréditer — Mettre en crédit

Verwante vertalingen van acreditar