Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor acoplar (Spaans) in het Nederlands

acoplar:

acoplar werkwoord

  1. acoplar
    verbinden; koppelen; samenkoppelen
    • verbinden werkwoord (verbind, verbindt, verbond, verbonden, verbonden)
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
    • samenkoppelen werkwoord (koppel samen, koppelt samen, koppelde samen, koppelden samen, samengekoppeld)
  2. acoplar
    koppelen
    • koppelen werkwoord (koppel, koppelt, koppelde, koppelden, gekoppeld)
  3. acoplar
    dokken
    • dokken werkwoord (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)
  4. acoplar (enganchar; abrochar; encochetar)
    aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen; vasthaken
    • aankoppelen werkwoord (koppel aan, koppelt aan, koppelde aan, koppelden aan, aangekoppeld)
    • aanhaken werkwoord (haak aan, haakt aan, haakte aan, haakten aan, aangehaakt)
    • vastkoppelen werkwoord (koppel vast, koppelt vast, koppelde vast, koppelden vast, vastgekoppeld)
    • vasthaken werkwoord (haak vast, haakt vast, haakte vast, haakten vast, vastgehaakt)

Conjugations for acoplar:

presente
  1. acoplo
  2. acoplas
  3. acopla
  4. acoplamos
  5. acopláis
  6. acoplan
imperfecto
  1. acoplaba
  2. acoplabas
  3. acoplaba
  4. acoplábamos
  5. acoplabais
  6. acoplaban
indefinido
  1. acoplé
  2. acoplaste
  3. acopló
  4. acoplamos
  5. acoplasteis
  6. acoplaron
fut. de ind.
  1. acoplaré
  2. acoplarás
  3. acoplará
  4. acoplaremos
  5. acoplaréis
  6. acoplarán
condic.
  1. acoplaría
  2. acoplarías
  3. acoplaría
  4. acoplaríamos
  5. acoplaríais
  6. acoplarían
pres. de subj.
  1. que acople
  2. que acoples
  3. que acople
  4. que acoplemos
  5. que acopléis
  6. que acoplen
imp. de subj.
  1. que acoplara
  2. que acoplaras
  3. que acoplara
  4. que acopláramos
  5. que acoplarais
  6. que acoplaran
miscelánea
  1. ¡acopla!
  2. ¡acoplad!
  3. ¡no acoples!
  4. ¡no acopléis!
  5. acoplado
  6. acoplando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor acoplar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhaken enganche
dokken desembolso; liquidar; pago
koppelen conectar; unir
vasthaken enganchar
verbinden juntar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhaken abrochar; acoplar; encochetar; enganchar
aankoppelen abrochar; acoplar; encochetar; enganchar enganchar
dokken acoplar admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir
koppelen acoplar asociar; conectar; emparejar; encadenar; juntar; línea de vínculo; montar; unir; vincular
samenkoppelen acoplar
vasthaken abrochar; acoplar; encochetar; enganchar
vastkoppelen abrochar; acoplar; encochetar; enganchar enganchar
verbinden acoplar abotonar; abrochar; atar; colocar; combinar; conectar; conectar(se); encadenar; encordar; enlazar; fijar; juntar; sujetar; unir
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
koppelen emparejamiento; emparejamiento de dispositivo; vinculación

Synoniemen voor "acoplar":


Wiktionary: acoplar

acoplar
verb
  1. twee of meer onderdelen aan elkaar vastmaken

Cross Translation:
FromToVia
acoplar koppelen couple — to join together
acoplar verenigen; aaneenvoegen; bijeenbrengen; samenbrengen; koppelen accouplerjoindre deux choses ensemble.
acoplar koppelen coupler — Lier ensemble.