Spaans

Uitgebreide vertaling voor acometer (Spaans) in het Nederlands

acometer:

acometer [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el acometer
    besluipen; bekruipen
  2. el acometer (atacar)
    aantasten
  3. el acometer (atacar)
    het aanvallen; attaqueren

acometer werkwoord

  1. acometer (atacar; agredir; asaltar)
    aanvallen; attaqueren; overvallen; bestormen
    • aanvallen werkwoord (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)
    • attaqueren werkwoord (attaqueer, attaqueert, attaqueerde, attaqueerden, geattaqueerd)
    • overvallen werkwoord (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)
    • bestormen werkwoord (bestorm, bestormt, bestormde, bestormden, bestormd)
  2. acometer (llevar adelante; atacar; forzar; )
    doordrijven
    • doordrijven werkwoord (drijf door, drijft door, dreef door, dreven door, doorgedreven)
  3. acometer (agraviar; forzar; obligar; )
    dwingen; forceren
    • dwingen werkwoord (dwing, dwingt, dwong, dwongen, gedwongen)
    • forceren werkwoord (forceer, forceert, forceerde, forceerden, geforceerd)
  4. acometer (sorprender; atracar; asaltar)
    verrassen; iemand overvallen met iets
  5. acometer (derribar; romper; arremeter; embestir)
    inhouwen; inhakken
    • inhouwen werkwoord (houw in, houwt in, houwde in, houwden in, ingehouwd)
    • inhakken werkwoord (hak in, hakt in, hakte in, hakten in, ingehakt)
  6. acometer (tomar desprevenido; sorprender; atracar; coger de sorpresa; asaltar)
    overvallen; overrompelen
    • overvallen werkwoord (overval, overvalt, overviel, overvielen, overvallen)
    • overrompelen werkwoord (overrompel, overrompelt, overrompelde, overrompelden, overrompeld)

Conjugations for acometer:

presente
  1. acometo
  2. acometes
  3. acomete
  4. acometemos
  5. acometéis
  6. acometen
imperfecto
  1. acometía
  2. acometías
  3. acometía
  4. acometíamos
  5. acometíais
  6. acometían
indefinido
  1. acometí
  2. acometiste
  3. acometió
  4. acometimos
  5. acometisteis
  6. acometieron
fut. de ind.
  1. acometeré
  2. acometerás
  3. acometerá
  4. acometeremos
  5. acometeréis
  6. acometerán
condic.
  1. acometería
  2. acometerías
  3. acometería
  4. acometeríamos
  5. acometeríais
  6. acometerían
pres. de subj.
  1. que acometa
  2. que acometas
  3. que acometa
  4. que acometamos
  5. que acometáis
  6. que acometan
imp. de subj.
  1. que acometiera
  2. que acometieras
  3. que acometiera
  4. que acometiéramos
  5. que acometierais
  6. que acometieran
miscelánea
  1. ¡acomete!
  2. ¡acometed!
  3. ¡no acometas!
  4. ¡no acometáis!
  5. acometido
  6. acometiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor acometer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten acometer; atacar
aanvallen acometer; atacar ataques; ataques de apoplejía
attaqueren acometer; atacar
bekruipen acometer
besluipen acometer
forceren imposición; obligación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar
aanvallen acometer; agredir; asaltar; atacar
attaqueren acometer; agredir; asaltar; atacar
bekruipen acercarse furtivamente a; acercarse sigilosamente a; invadir; ir teniendo la impresión
besluipen acercarse furtivamente a; acercarse sigilosamente a
bestormen acometer; agredir; asaltar; atacar abrumar; colmar de; cubrir de
doordrijven acometer; agraviar; arrebatar; asaltar; asediar; atacar; atracar; avanzar; disponer; endilgar; forzar; forzarse; inculcar; infringir; llevar adelante; machacar; mandar; transgredir
dwingen acometer; agraviar; compeler; forzar; forzarse; infringir; machacar; obligar; ordenar extorcer; forzar; obligar; obligar a hacer
forceren acometer; agraviar; compeler; forzar; forzarse; infringir; machacar; obligar; ordenar disociar; extorcer; forzar; forzarse; interrumpir; obligar; quebrar; romper; separar
iemand overvallen met iets acometer; asaltar; atracar; sorprender
inhakken acometer; arremeter; derribar; embestir; romper
inhouwen acometer; arremeter; derribar; embestir; romper
overrompelen acometer; asaltar; atracar; coger de sorpresa; sorprender; tomar desprevenido
overvallen acometer; agredir; asaltar; atacar; atracar; coger de sorpresa; sorprender; tomar desprevenido
verrassen acometer; asaltar; atracar; sorprender coger; sorprender
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overvallen ocurrido

Synoniemen voor "acometer":


Wiktionary: acometer

acometer
verb
  1. (overgankelijk) aangrijpen
  2. aanpakken
  3. een bedrijf of actie in werking stellen
  4. bij verrassing iemand belagen of overweldigen

Cross Translation:
FromToVia
acometer aanvallen agresser — attaquer
acometer aangrijpen; aantasten; aanvallen; tackelen; attaqueren; aanranden assaillir — propre|fr (figuré) attaquer vivement par surprise.
acometer aangrijpen; aantasten; aanvallen; tackelen; attaqueren attaquerassaillir par agression.