Spaans

Uitgebreide vertaling voor acierto (Spaans) in het Nederlands

acierto:

acierto

  1. acierto
    de treffer
    • treffer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor acierto:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
treffer acierto gol; golpe de suerte; hit; visita; éxito

Synoniemen voor "acierto":


Wiktionary: acierto

acierto
noun
  1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken

Cross Translation:
FromToVia
acierto succes; welgang success — achievement of one's aim or goal
acierto bedrevenheid; handigheid; vaardigheid; vlugheid; slag habiletéfacilité, disposition, qualité qui rend propre à faire certaines choses, à réussir dans certaines actions, en particulier en utilisant ses mains.

acertar:

acertar werkwoord

  1. acertar
    raak zijn

Conjugations for acertar:

presente
  1. acierto
  2. aciertas
  3. acierta
  4. acertamos
  5. acertáis
  6. aciertan
imperfecto
  1. acertaba
  2. acertabas
  3. acertaba
  4. acertábamos
  5. acertabais
  6. acertaban
indefinido
  1. acerté
  2. acertaste
  3. acertó
  4. acertamos
  5. acertasteis
  6. acertaron
fut. de ind.
  1. acertaré
  2. acertarás
  3. acertará
  4. acertaremos
  5. acertaréis
  6. acertarán
condic.
  1. acertaría
  2. acertarías
  3. acertaría
  4. acertaríamos
  5. acertaríais
  6. acertarían
pres. de subj.
  1. que acierte
  2. que aciertes
  3. que acierte
  4. que acertemos
  5. que acertéis
  6. que acierten
imp. de subj.
  1. que acertara
  2. que acertaras
  3. que acertara
  4. que acertáramos
  5. que acertarais
  6. que acertaran
miscelánea
  1. ¡acierta!
  2. ¡acertad!
  3. ¡no aciertes!
  4. ¡no acertéis!
  5. acertado
  6. acertando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor acertar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
raak zijn acertar

Synoniemen voor "acertar":


Wiktionary: acertar

acertar
verb
  1. een gissing maken naar iets
  2. raak schieten

Cross Translation:
FromToVia
acertar slaan hit — to manage to touch in the right place
acertar aankomen; arriveren; bereiken; overkomen; doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; aan de hand zijn; gebeuren; geschieden; voorkomen; voorvallen; aanbelanden; aanlanden; terechtkomen arriverparvenir à destination. — note Sans complément, on sous-entend que la destination est le lieu où se tient le locuteur.
acertar doorkomen; klaarspelen; slagen; slagen voor; erin slagen réussir — Avoir une bonne ou une mauvaise issue.