Spaans

Uitgebreide vertaling voor absorbiste (Spaans) in het Nederlands

absorber:

absorber werkwoord

  1. absorber
    opnemen; absorberen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
  2. absorber (beberse haciendo ruido; acoger; coger; )
    opnemen; absorberen; opslorpen; opslurpen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
    • opslorpen werkwoord (slorp op, slorpt op, slorpte op, slorpten op, opgeslorpt)
    • opslurpen werkwoord (slurp op, slurpt op, slurpte op, slurpten op, opgeslurpt)
  3. absorber (sorber)
    afzuigen; opzuigen; wegzuigen
    • afzuigen werkwoord (zuig af, zuigt af, zoog af, zogen af, afgezogen)
    • opzuigen werkwoord (zuig op, zuigt op, zoog op, zogen op, opgezogen)
    • wegzuigen werkwoord (zuig weg, zuigt weg, zoog weg, zogen weg, weggezogen)
  4. absorber (chupar)
    inzuigen; naar binnen zuigen
  5. absorber (sorber ruidosamente; sorber; beberse; )
    leegslurpen
    • leegslurpen werkwoord (slurp leeg, slurpt leeg, slurpte leeg, slurpten leeg, leeggeslurpt)

Conjugations for absorber:

presente
  1. absorbo
  2. absorbes
  3. absorbe
  4. absorbemos
  5. absorbéis
  6. absorben
imperfecto
  1. absorbía
  2. absorbías
  3. absorbía
  4. absorbíamos
  5. absorbíais
  6. absorbían
indefinido
  1. absorbí
  2. absorbiste
  3. absorbió
  4. absorbimos
  5. absorbisteis
  6. absorbieron
fut. de ind.
  1. absorberé
  2. absorberás
  3. absorberá
  4. absorberemos
  5. absorberéis
  6. absorberán
condic.
  1. absorbería
  2. absorberías
  3. absorbería
  4. absorberíamos
  5. absorberíais
  6. absorberían
pres. de subj.
  1. que absorba
  2. que absorbas
  3. que absorba
  4. que absorbamos
  5. que absorbáis
  6. que absorban
imp. de subj.
  1. que absorbiera
  2. que absorbieras
  3. que absorbiera
  4. que absorbiéramos
  5. que absorbierais
  6. que absorbieran
miscelánea
  1. ¡absorbe!
  2. ¡absorbed!
  3. ¡no absorbas!
  4. ¡no absorbáis!
  5. absorbido
  6. absorbiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

absorber [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el absorber
    opslorpen; opnemen

Vertaal Matrix voor absorber:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorbencia; absorbimiento; absorción
opnemen absorber absorbencia; absorbimiento; absorción; el acto de grabar en cinta; grabación
opslorpen absorber
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
afzuigen absorber; sorber chuparsela; chupetear
inzuigen absorber; chupar
leegslurpen absorber; beberse; beberse haciendo ruido; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
naar binnen zuigen absorber; chupar
opnemen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición acoger; capturar; ciudar de; coger; grabar un texto en la cinta; recordar; reservarse; retener
opslorpen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
opslurpen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
opzuigen absorber; sorber hacer el vacío
wegzuigen absorber; sorber

Synoniemen voor "absorber":


Wiktionary: absorber

absorber
verb
  1. in zich opnemen

Cross Translation:
FromToVia
absorber absorberen; opzuigen absorb — to suck up or drink in (2)
absorber absorberen absorbierenPhysik, Technik: aufsaugen, (in sich) aufnehmen
absorber opslorpen; resorberen; slurpen; opslurpen; absorberen; in beslag nemen absorberfaire pénétrer en soi, s’assimiler.
absorber absorberen; in beslag nemen; opslorpen; accapareren; opkopen; beslag leggen op; zich meester maken van; zich toe-eigenen accapareracheter ou retenir une quantité considérable d’une denrée, d’une marchandise, pour la rendre plus chère en la rendant plus rare, et se faire ainsi seul le maître de la vente et du prix.
absorber absorberen; in beslag nemen; opslorpen captiver — (vieilli) retenir prisonnier.