Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- absolver:
-
Wiktionary:
- absolver → absolveren, vrijspreken
- absolver → ontheffen, kwijtschelden, vergeven, vrijspreken, verlossen, absolveren, de absolutie geven, vereffenen, verrekenen, afbetalen
Spaans
Uitgebreide vertaling voor absolver (Spaans) in het Nederlands
absolver:
-
absolver (descargar; declarar inocente; pronunciar sentencia absolutoria)
vrijspreken; dechargeren; zuiveren; onschuldig verklaren; vrijpleiten-
onschuldig verklaren werkwoord (verklaar onschuldig, verklaart onschuldig, verklaarde onschuldig, verklaarden onschuldig, onschuldig verklaard)
-
absolver (eximir de; descargar; desahogar; librar; dispensar de; exonerar de)
Conjugations for absolver:
presente
- absuelvo
- absuelves
- absuelve
- absolvemos
- absolvéis
- absuelven
imperfecto
- absolvía
- absolvías
- absolvía
- absolvíamos
- absolvíais
- absolvían
indefinido
- absolví
- absolviste
- absolvió
- absolvimos
- absolvisteis
- absolvieron
fut. de ind.
- absolveré
- absolverás
- absolverá
- absolveremos
- absolveréis
- absolverán
condic.
- absolvería
- absolverías
- absolvería
- absolveríamos
- absolveríais
- absolverían
pres. de subj.
- que absuelva
- que absuelvas
- que absuelva
- que absuelvamos
- que absuelváis
- que absuelvan
imp. de subj.
- que absolviera
- que absolvieras
- que absolviera
- que absolviéramos
- que absolvierais
- que absolvieran
miscelánea
- ¡absuelve!
- ¡absolved!
- ¡no absuelvas!
- ¡no absolváis!
- absuelto
- absolviendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor absolver:
Synoniemen voor "absolver":
Wiktionary: absolver
absolver
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) (rooms-katholicisme) zonden vergeven
-
onschuldig verklaren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• absolver | → ontheffen; kwijtschelden; vergeven | ↔ absolve — set free |
• absolver | → vergeven; vrijspreken | ↔ absolve — pronounce free or give absolution |
• absolver | → vrijspreken; kwijtschelden; verlossen | ↔ acquit — to discharge from an obligation |
• absolver | → vrijspreken; absolveren; de absolutie geven | ↔ absoudre — (term, Droit criminel) renvoyer de l’accusation une personne reconnaître l’auteur d’un fait qui n’est pas qualifier punissable par la loi. |
• absolver | → vrijspreken; absolveren; de absolutie geven; kwijtschelden; vereffenen; verrekenen; afbetalen | ↔ acquitter — rendre quitte, libérer des dettes. Il se dit en parlant des personne et des choses. |
Computer vertaling door derden: