Spaans

Uitgebreide vertaling voor morirse (Spaans) in het Nederlands

morirse:

morirse werkwoord

  1. morirse (morir; caer; perecer; fallecer; desaparecer)
    overlijden; sterven; vallen; doodgaan; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • bezwijken werkwoord (bezwijk, bezwijkt, bezweek, bezweken, bezweken)
    • omkomen werkwoord (kom om, komt om, kwam om, kwamen om, omgekomen)
    • sneuvelen werkwoord (sneuvel, sneuvelt, sneuvelde, sneuvelden, gesneuveld)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • wegvallen werkwoord (val weg, valt weg, viel weg, vielen weg, weggevallen)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
  2. morirse (dormirse; morir; fallecer; )
    overlijden; sterven
    – doodgaan 1
    • overlijden werkwoord (overlijd, overlijdt, overleed, overleden, overleden)
      • zijn vader is vorig jaar overleden1
    • sterven werkwoord (sterf, sterft, stierf, stierven, gestorven)
      • het konijn van Sandra is gestorven1
    doodgaan; heengaan; inslapen; ontslapen; verscheiden
    • doodgaan werkwoord (ga dood, gaat dood, ging dood, gingen dood, doodgegaan)
    • heengaan werkwoord (ga heen, gaat heen, ging heen, gingen heen, heengegaan)
    • inslapen werkwoord (slaap in, slaapt in, sliep in, sliepen in, ingeslapen)
    • ontslapen werkwoord (ontslaap, ontslaapt, ontsliep, ontsliepen, ontslapen)
    • verscheiden werkwoord (verscheid, verscheidt, verscheidde, verscheidden, verscheiden)
  3. morirse (morir miserablemente; reventar; reventarse)
    verrekken; creperen; zieltogen
    • verrekken werkwoord (verrek, verrekt, verrekte, verrekten, verrekt)
    • creperen werkwoord (crepeer, crepeert, crepeerde, crepeerden, gecrepeerd)
    • zieltogen werkwoord (zieltoog, zieltoogt, zieltoogde, zieltoogden, gezieltoogd)
  4. morirse (agonizar; padecer hambre; dañarse; distender)
    verrekken; hongerlijden; verhongeren; hongeren
    • verrekken werkwoord (verrek, verrekt, verrekte, verrekten, verrekt)
    • hongerlijden werkwoord
    • verhongeren werkwoord (verhonger, verhongert, verhongerde, verhongerden, verhongerd)
    • hongeren werkwoord (honger, hongert, hongerde, hongerden, gehongerd)

Conjugations for morirse:

presente
  1. me muero
  2. te mueres
  3. se muere
  4. nos morimos
  5. os morís
  6. se mueren
imperfecto
  1. me moría
  2. te morías
  3. se moría
  4. nos moríamos
  5. os moríais
  6. se morían
indefinido
  1. me morí
  2. te moriste
  3. se murió
  4. nos morimos
  5. os moristeis
  6. se murieron
fut. de ind.
  1. me moriré
  2. te morirás
  3. se morirá
  4. nos moriremos
  5. os moriréis
  6. se morirán
condic.
  1. me moriría
  2. te morirías
  3. se moriría
  4. nos moriríamos
  5. os moriríais
  6. se morirían
pres. de subj.
  1. que me muera
  2. que te mueras
  3. que se muera
  4. que nos muramos
  5. que os muráis
  6. que se mueran
imp. de subj.
  1. que me muriera
  2. que te murieras
  3. que se muriera
  4. que nos muriéramos
  5. que os murierais
  6. que se murieran
miscelánea
  1. ¡muérete!
  2. ¡moríos!
  3. ¡no te mueras!
  4. ¡no os muráis!
  5. muerto
  6. muriéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

morirse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el morirse
    creperen
  2. el morirse
    wegsterven

Vertaal Matrix voor morirse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken sucumbir
creperen morirse
heengaan fallecimiento; marcha; salidas; salir
overlijden deceso; fallecimiento; muerte; óbito
vallen derrumbarse; volcar; voltear
verscheiden deceso; fallecimiento; muerte; óbito
wegsterven morirse
wegvallen desaparecer; fallecer; quedar suprimido
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bezwijken caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer caer; ceder; derrumbarse; gastarse; morir; pasar; podrirse; sucumbir
creperen morir miserablemente; morirse; reventar; reventarse
doodgaan abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer
heengaan abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer abandonar; agotar; alejarse de; cesar; correrse; dejar; irse; irse de viaje; largarse; marcharse; partir; retirarse; salir; zarpar
hongeren agonizar; dañarse; distender; morirse; padecer hambre hacer padecer hambre; matar de hambre; morirse de hambre; sitiar por hambre
hongerlijden agonizar; dañarse; distender; morirse; padecer hambre
inslapen abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer
omkomen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer
ontslapen abandonar; adormecerse; adormilarse; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse
overlijden abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer
sneuvelen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer caer; doblar; extinguirse; fracturar; morir; morir en combate; quebrar; refractar; romper
sterven abandonar; adormecerse; adormilarse; caer; desaparecer; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse; perecer extinguirse; fallecer; morir; pasar; perecer
vallen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer bajar los precios; caer; caer abajo; caerse; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; dar vueltas; derrumbarse; descender; desplomarse; fallar; fracasar; frustrarse; hundirse; irse al traste; malograrse; resbalarse; salir fallido; salir mal; venirse abajo; volcar; voltear
verhongeren agonizar; dañarse; distender; morirse; padecer hambre hacer padecer hambre; matar de hambre; morirse de hambre; sitiar por hambre
verrekken agonizar; dañarse; distender; morir miserablemente; morirse; padecer hambre; reventar; reventarse
verscheiden abandonar; adormecerse; adormilarse; dormirse; dormitarse; fallecer; morir; morirse
wegsterven adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
wegvallen caer; desaparecer; fallecer; morir; morirse; perecer
zieltogen morir miserablemente; morirse; reventar; reventarse
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verscheiden bastantes; unos cuantos; varios
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wegvallen abandonado; cesado de funcionar; suprimido

Wiktionary: morirse


Cross Translation:
FromToVia
morirse dwepen schwärmenfür etwas oder jemanden schwärmen: sich für etwas oder jemanden außerordentlich begeistern
morirse dwepen schwärmenvon etwas oder jemandem schwärmen: etwas oder jemanden außerordentlich loben, gutheißen

Verwante vertalingen van morirse