Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
levantar:
- hernieuwen; renoveren; herstellen; vernieuwen; verbeteren; verhuizen; verkassen; zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen; rechtop zetten; omhoogbrengen; opheffen; heffen; tillen; omhoog brengen; optillen; lichten; omhoogheffen; bouwen; construeren; verhogen; hoger maken; begrenzen; afbakenen; afzetten; omlijnen; afpalen; omhoog trekken; naar boven trekken; omhoog rukken; hijsen; omhoog heffen; ophouden; in de hoogte houden; hooghouden; omhooghouden; ophogen; opstijgen; omhoogkomen; opvliegen; hoger worden; motiveren; omhoogtillen; verhelpen; omhoogtrekken; ophijsen; naar boven tillen; bliksemen; weerlichten; casseren; aansteken; doen ontvlammen; aanstrijken; regelen; arrangeren; iets op touw zetten; in de fik steken; laten gaan; laten lopen; niet vasthouden; omhoogsteken; in de hoogte steken; zich optrekken aan; zich omhoogtrekken; buslichten; opwerpen; opgooien; omhooggooien; omhooghalen; omhoogrukken
- opsteken; omhoog steken; opwerpen; omhoog werpen
-
Wiktionary:
- levantar → aanwerven, beuren, heffen, optillen
- levantar → opheffen, stellen, neerzetten, overeind, zetten, rechtzetten, rechtstellen, optillen, oplichten
Spaans
Uitgebreide vertaling voor levantar (Spaans) in het Nederlands
levantar:
-
levantar (renovar; rehabilitar; reformar; alzar; actualizar; sanear; reorganizar; cambiar; reparar; prosperar; florecer; restaurar; innovar; modernizar)
-
levantar (mudar de casa; amanecer; despachar; remover; arrebatar; echar; desaparecer)
-
levantar (adelantar; perseguir; hacer subir; ir volando; ir apresuradamente; apresurarse; crecer; irse a cazar; darse prisa; avanzar; precipitarse; atosigar; meter prisa; apresurar; delirar; instigar; hacerse mayor; afanarse tras; divagar; aspirar a)
zich haasten; opschieten; jagen; snellen; zich spoeden; vliegen; spoeden; jachten; reppen; jakkeren; ijlen-
zich haasten werkwoord
-
zich spoeden werkwoord
-
reppen werkwoord
-
-
levantar
rechtop zetten; omhoogbrengen-
rechtop zetten werkwoord
-
omhoogbrengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhooggebracht)
-
-
levantar (elevar; subir; alzar; timar)
heffen; tillen; omhoog brengen; lichten; omhoogheffen-
omhoog brengen werkwoord (breng omhoog, brengt omhoog, bracht omhoog, brachten omhoog, omhoog gebracht)
-
levantar (construir; crear; establecer; edificar; fundar; erguir; erigir)
-
levantar (alzar; elevar; subir)
-
levantar (acotar; cerrar; definir; abrir; apear; deslindar; apagar; elaborar; delimitar; demarcar; colocar; amanecer; cercar; dar salida; mentir; alzar; depositar; desconectar; enredar; proyectar; camelar; estafar; derrocar; acorralar; desalojar; formular; destituir; perfilar; mancharse; ensuciarse; timar; destronar; embaucar; tomar el pelo; amañar; desahuciar; clarecer; clarear; chapucear; amputar; amover; apoyarse en; sablear; frangollar; atrabancar; embarullar; socaliñar; agrandarse; chafallar; hacer mal; emporcarse; dar un sablazo; hacer una mala jugada; robar con engaño; pegarle a una persona)
-
levantar (levantar a tiros; sacar)
lichten; omhoog trekken; naar boven trekken; omhoog rukken-
omhoog trekken werkwoord
-
naar boven trekken werkwoord
-
omhoog rukken werkwoord
-
levantar (alzar; elevar)
-
levantar (dejar; sostener; cesar; detener; hacer respetar)
-
levantar (elevar; subir)
-
levantar (ascender; levantarse; despegar; subir; alzar el vuelo; alzar; echarse a volar; emerger; elevarse; volarse; levantar el vuelo; levantarse de un salto; tirar hacia arriba; enarcar; tomar velocidad)
-
levantar (subir; ascender; crecer; montarse; elevarse)
-
levantar (motivar; alentar; apoyar; encender; provocar; afilar; avivar; sostener; animar; engordar; empujar; sujetar; vaciar; promocionar; calzar; incentivar; suscitar; incitar; apresurar; engendrar; resucitar; acentuar; estimular; hurgar; secundar; arreciar; entornar; apuntalar; poner en marcha; instigar; escarbar; atosigar; espolear; impulsar a; incitar a; aguijonear)
-
levantar (alzar)
-
levantar (alzar)
-
levantar (saccar)
-
levantar (elevar; subir; izar)
-
levantar (aupar; alzar)
-
levantar (relàmpaguear; levantar a tiros; clarecer)
-
levantar (cobrar; recaudar; percibir; imponer; alzar; elevar)
-
levantar (enlucir; amanecer; alzar; robar con engaño)
-
levantar (montar; arreglar; organizar; iniciar; estructurar; poner; establecer; comenzar; construir; fundar; erigir; poner en pie; formar)
-
levantar (alzar; incendiar; comenzar; encender)
aansteken; in de fik steken-
in de fik steken werkwoord (steek in de fik, steekt in de fik, stak in de fik, staken in de fik, in de fik gestoken)
-
levantar (dejar ir; no tenaz; levantar la prohibición de)
-
levantar (alzar; alzarse)
-
levantar (tirar hacia arriba)
-
levantar (alzar; izar)
-
levantar (echar al aire; lanzar; erigir; erigirse; lanzar al aire; arrojar en lo alto)
-
levantar (subir; izar)
-
levantar (levantar a tiros; izar; alzar)
Conjugations for levantar:
presente
- levanto
- levantas
- levanta
- levantamos
- levantáis
- levantan
imperfecto
- levantaba
- levantabas
- levantaba
- levantábamos
- levantabais
- levantaban
indefinido
- levanté
- levantaste
- levantó
- levantamos
- levantasteis
- levantaron
fut. de ind.
- levantaré
- levantarás
- levantará
- levantaremos
- levantaréis
- levantarán
condic.
- levantaría
- levantarías
- levantaría
- levantaríamos
- levantaríais
- levantarían
pres. de subj.
- que levante
- que levantes
- que levante
- que levantemos
- que levantéis
- que levanten
imp. de subj.
- que levantara
- que levantaras
- que levantara
- que levantáramos
- que levantarais
- que levantaran
miscelánea
- ¡levanta!
- ¡levantad!
- ¡no levantes!
- ¡no levantéis!
- levantado
- levantando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
Vertaal Matrix voor levantar:
Synoniemen voor "levantar":
Wiktionary: levantar
levantar
Cross Translation:
verb
-
in dienst nemen
-
tillen, opheffen
-
(overgankelijk) op opwaartse richting doen bewegen
-
met spierkracht iets van de grond opheffen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• levantar | → opheffen | ↔ lift — to raise |
• levantar | → opheffen | ↔ raise — to cause to rise |
• levantar | → stellen; neerzetten; overeind; zetten | ↔ stand — to place in an upright or standing position |
• levantar | → rechtzetten; zetten; rechtstellen; stellen | ↔ stand up — bring something up and set it into a standing position |
• levantar | → optillen; oplichten | ↔ aufheben — etwas nehmen, aufnehmen (was auf dem Boden liegt) |