Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. espumar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor espumar (Spaans) in het Nederlands

espumar:

espumar werkwoord

  1. espumar (burbujear; chispear)
    sprankelen; opbruisen; mousseren; tintelen
    • sprankelen werkwoord (sprankel, sprankelt, sprankelde, sprankelden, gesprankeld)
    • opbruisen werkwoord (bruis op, bruist op, bruiste op, bruisten op, opgebruist)
    • mousseren werkwoord (mousseer, mousseert, mousseerde, mousseerden, gemousseerd)
    • tintelen werkwoord (tintel, tintelt, tintelde, tintelden, getinteld)
  2. espumar (cabrillear; formar espuma; arrojar espuma)
    schuimen; schuim vormen
    • schuimen werkwoord (schuim, schuimt, schuimde, schuimden, geschuimd)
    • schuim vormen werkwoord (vorm schuim, vormt schuim, vormde schuim, vormden schuim, schuim gevormd)

Conjugations for espumar:

presente
  1. espumo
  2. espumas
  3. espuma
  4. espumamos
  5. espumáis
  6. espuman
imperfecto
  1. espumaba
  2. espumabas
  3. espumaba
  4. espumábamos
  5. espumabais
  6. espumaban
indefinido
  1. espumé
  2. espumaste
  3. espumó
  4. espumamos
  5. espumasteis
  6. espumaron
fut. de ind.
  1. espumaré
  2. espumarás
  3. espumará
  4. espumaremos
  5. espumaréis
  6. espumarán
condic.
  1. espumaría
  2. espumarías
  3. espumaría
  4. espumaríamos
  5. espumaríais
  6. espumarían
pres. de subj.
  1. que espume
  2. que espumes
  3. que espume
  4. que espumemos
  5. que espuméis
  6. que espumen
imp. de subj.
  1. que espumara
  2. que espumaras
  3. que espumara
  4. que espumáramos
  5. que espumarais
  6. que espumaran
miscelánea
  1. ¡espuma!
  2. ¡espumad!
  3. ¡no espumes!
  4. ¡no espuméis!
  5. espumado
  6. espumando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor espumar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sprankelen brillo; centelleo; chispeo; esplendor; fulgor
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mousseren burbujear; chispear; espumar
opbruisen burbujear; chispear; espumar
schuim vormen arrojar espuma; cabrillear; espumar; formar espuma
schuimen arrojar espuma; cabrillear; espumar; formar espuma
sprankelen burbujear; chispear; espumar amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear
tintelen burbujear; chispear; espumar

Wiktionary: espumar

espumar
verb
  1. het overvloedig vormen van gasbelletjes in een vloeistof