Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor balancear (Spaans) in het Nederlands

balancear:

balancear werkwoord

  1. balancear (balancearse)
    bengelen; slingeren
    • bengelen werkwoord (bengel, bengelt, bengelde, bengelden, gebengeld)
    • slingeren werkwoord (slinger, slingert, slingerde, slingerden, geslingerd)
  2. balancear
    balanceren; in evenwicht brengen; uitbalanceren
    • balanceren werkwoord (balanceer, balanceert, balanceerde, balanceerden, gebalanceerd)
    • in evenwicht brengen werkwoord (breng in evenwicht, brengt in evenwicht, bracht in evenwicht, brachten in evenwicht, in evenwicht gebracht)
    • uitbalanceren werkwoord (balanceer uit, balanceert uit, balanceerde uit, balanceerden uit, uitgebalanceerd)
  3. balancear
    bungelen
    • bungelen werkwoord (bungel, bungelt, bungelde, bungelden, gebungeld)
  4. balancear (fluctuar; cambiar; vacilar; )
    fluctueren; variëren
    • fluctueren werkwoord (fluctueer, fluctueert, fluctueerde, fluctueerden, gefluctueerd)
    • variëren werkwoord (varieer, varieert, varieerde, varieerden, gevarieerd)
  5. balancear (tambalearse; balbucear; tambalear; )
    wankelen
    • wankelen werkwoord (wankel, wankelt, wankelde, wankelden, gewankeld)

Conjugations for balancear:

presente
  1. balanceo
  2. balanceas
  3. balancea
  4. balanceamos
  5. balanceáis
  6. balancean
imperfecto
  1. balanceaba
  2. balanceabas
  3. balanceaba
  4. balanceábamos
  5. balanceabais
  6. balanceaban
indefinido
  1. balanceé
  2. balanceaste
  3. balanceó
  4. balanceamos
  5. balanceasteis
  6. balancearon
fut. de ind.
  1. balancearé
  2. balancearás
  3. balanceará
  4. balancearemos
  5. balancearéis
  6. balancearán
condic.
  1. balancearía
  2. balancearías
  3. balancearía
  4. balancearíamos
  5. balancearíais
  6. balancearían
pres. de subj.
  1. que balancee
  2. que balancees
  3. que balancee
  4. que balanceemos
  5. que balanceéis
  6. que balanceen
imp. de subj.
  1. que balanceara
  2. que balancearas
  3. que balanceara
  4. que balanceáramos
  5. que balancearais
  6. que balancearan
miscelánea
  1. ¡balancea!
  2. ¡balancead!
  3. ¡no balancees!
  4. ¡no balanceéis!
  5. balanceado
  6. balanceando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor balancear:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
balanceren balancear
bengelen balancear; balancearse
bungelen balancear
fluctueren anadear; balancear; balancearse; cambiar; desequilibrarse; fluctuar; intercambiar; moverse continuamente; serpentear; tambalear; tambalearse; titubear; vacilar
in evenwicht brengen balancear
slingeren balancear; balancearse balancearse; dejar tirado; estar tirado; hacer eses; oscilar; serpentear; tambalear; tambalearse
uitbalanceren balancear alinear
variëren anadear; balancear; balancearse; cambiar; desequilibrarse; fluctuar; intercambiar; moverse continuamente; serpentear; tambalear; tambalearse; titubear; vacilar diferir; variar
wankelen andar tambaleándose; arredrarse; arrojar; balancear; balancearse; balbucear; balbucir; bambolearse; columpiarse; desalentarse; desanimarse; desequilibrarse; desmayar; escorar; fluctuar; moverse continuamente; renguear; tambalear; tambalearse; tartajear; tartamudear; titubear; vacilar

Synoniemen voor "balancear":


Wiktionary: balancear

balancear
verb
  1. evenwicht behouden om er niet vanaf te vallen

Cross Translation:
FromToVia
balancear deinen schaukeln — sich auf und ab oder hin und her bewegen
balancear zwaaien sway — To move or swing from side to side; or backward and forward; to rock
balancear doen schommelen; laten balanceren balancertenir en équilibre.