Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: potencia

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: potencia

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. potencia:
  2. potenciar:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor potencia (Spaans) in het Nederlands

potencia:

potencia [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la potencia (poder; vigor; fuerza; )
    het vermogen; de kracht; de macht
    • vermogen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kracht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • macht [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. la potencia (capacidad; poder; fuerza; energía)
    het vermogen; de capaciteit; de kracht
    • vermogen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • capaciteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kracht [de ~] zelfstandig naamwoord
  3. la potencia (autoridad; potencial)
    de macht; het gezag
    • macht [de ~] zelfstandig naamwoord
    • gezag [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. la potencia (superpotencia)
    de mogendheid; de mogendheden
  5. la potencia (aptitud; capacidad; competencia)
    de bekwaamheid; de capaciteit; de kwaliteit; ter zake kundigheid
  6. la potencia (grado; título; rango; graduación)
    de graad; militaire rang
  7. la potencia
    kracht

Vertaal Matrix voor potencia:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekwaamheid aptitud; capacidad; competencia; potencia aptitud; capacidad; destreza; dádiva; experiencia; genialidad; genio; persona con talento; presteza; talento
capaciteit aptitud; capacidad; competencia; energía; fuerza; poder; potencia capacidad; carga máxima; don; dádiva; genialidad; genio; persona con talento; talento; tamaño; volumen
gezag autoridad; potencia; potencial administración; alacena; armario de gabinete; autoridad; consejo de ministros; cómoda; dominio; gabinete; galería de arte; gobernante; gobierno; poder; régimen; sala de arte; señorío; soberano; supremacía
graad grado; graduación; potencia; rango; título categoría; gradación; grado; medida; nivel; rango; título de doctor; título universitario
kracht autoridad; capacidad; dinamismo; dominio; energía; fortaleza; fuerza; poder; potencia; potencial; potestad; vigencia; vigor; vitalidad acritud; alma; animosidad; ardor; arrebato; aspereza; brusquedad; brío; capacidad laboral; causticidad; dinamismo; empuje; energía; entusiasmo; espíritu; fervor; fortaleza; fuego; fuerza; ganas de trabajar; impetuosidad; intensidad; interés; profundidad; vehemencia; violencia; vitalidad; ímpetu
kwaliteit aptitud; capacidad; competencia; potencia calidad
macht autoridad; capacidad; dinamismo; dominio; energía; fortaleza; fuerza; poder; potencia; potencial; potestad; vigencia; vigor; vitalidad acción; ascendiente; autoridad; dominio; energía; influencia; poder; señorío; supremacía
militaire rang grado; graduación; potencia; rango; título
mogendheden potencia; superpotencia
mogendheid potencia; superpotencia
ter zake kundigheid aptitud; capacidad; competencia; potencia
vermogen autoridad; capacidad; dinamismo; dominio; energía; fortaleza; fuerza; poder; potencia; potencial; potestad; vigencia; vigor; vitalidad capital; caudal; fortuna; haberes; hacienda; riqueza
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vermogen saber; ser capaz
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
kracht potencia

Synoniemen voor "potencia":


Wiktionary: potencia

potencia
noun
  1. geheel der dingen waarover iemands macht zich uitstrekt, waarover hij heerst (bewind uitoefent) en het daarbij horende gezag geniet
  2. vermogen de wil op te leggen.
  3. politiek|nld een souvereine staat (die een dominante positie inneemt)
  4. de kwaliteiten om iets te kunnen doen
Cross Translation:
FromToVia
• potencia → kracht ↔ power — physical force or strength
• potencia → vermogen ↔ power — physics: measure of the rate of doing work or transferring energy
• potencia → macht ↔ power — mathematics: product of equal factors
• potencia → grootmacht; mogendheid ↔ power — nation having a strong military and/or economy
• potencia → kracht; rijk; staat; heerschappij; mogendheid; macht; sterkte ↔ puissance — pouvoir d’imposer son autorité.

potencia vorm van potenciar:

potenciar werkwoord

  1. potenciar (fortalecer; intensificar; vigorizar; robustecer)
    sterker maken
    • sterker maken werkwoord (maak sterker, maakt sterker, maakte sterker, maakten sterker, sterker gemaakt)

Conjugations for potenciar:

presente
  1. potencio
  2. potencias
  3. potencia
  4. potenciamos
  5. potenciáis
  6. potencian
imperfecto
  1. potenciaba
  2. potenciabas
  3. potenciaba
  4. potenciábamos
  5. potenciabais
  6. potenciaban
indefinido
  1. potencié
  2. potenciaste
  3. potenció
  4. potenciamos
  5. potenciasteis
  6. potenciaron
fut. de ind.
  1. potenciaré
  2. potenciarás
  3. potenciará
  4. potenciaremos
  5. potenciaréis
  6. potenciarán
condic.
  1. potenciaría
  2. potenciarías
  3. potenciaría
  4. potenciaríamos
  5. potenciaríais
  6. potenciarían
pres. de subj.
  1. que potencie
  2. que potencies
  3. que potencie
  4. que potenciemos
  5. que potenciéis
  6. que potencien
imp. de subj.
  1. que potenciara
  2. que potenciaras
  3. que potenciara
  4. que potenciáramos
  5. que potenciarais
  6. que potenciaran
miscelánea
  1. ¡potencia!
  2. ¡potenciad!
  3. ¡no potencies!
  4. ¡no potenciéis!
  5. potenciado
  6. potenciando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor potenciar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sterker maken fortalecer; intensificar; potenciar; robustecer; vigorizar

Synoniemen voor "potenciar":


Verwante vertalingen van potencia







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0501 seconde
Page rendered in 1.0 seconds