Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: escrito

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: escrito

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. escrito:
  2. escribir:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor escrito (Spaans) in het Nederlands

escrito:

escrito [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el escrito (documento)
    geschreven stuk; het document; het script; het geschrift; de schriftuur
  2. el escrito (texto; documento)
    de tekst; geschrevene; de schriftuur
  3. el escrito (manuscrito; letra; escritura)
    het handschrift
  4. el escrito (manuscrito)
    het manuscript
  5. el escrito (carta de los apóstoles; epístola)
    zendbrief der Apostelen; de epistel

escrito bijvoeglijk naamwoord

  1. escrito (por escrito; por correo)
    per brief
  2. escrito (contractual)
    contractueel; op schrift
  3. escrito
    uitgeschreven; voluitgeschreven

Vertaal Matrix voor escrito:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
document documento; escrito documento; mensaje
epistel carta de los apóstoles; epístola; escrito epístola; predicación penal; sermon
geschreven stuk documento; escrito
geschrevene documento; escrito; texto Sagrada Escritura; letra; lo escrito; tema; texto
geschrift documento; escrito
handschrift escrito; escritura; letra; manuscrito escritura a mano
manuscript escrito; manuscrito manuscrito
schriftuur documento; escrito; texto
script documento; escrito script
tekst documento; escrito; texto
zendbrief der Apostelen carta de los apóstoles; epístola; escrito
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
contractueel contractual; escrito
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
op schrift contractual; escrito contractual; en blanco y negro; por escrito
per brief escrito; por correo; por escrito
uitgeschreven escrito
voluitgeschreven escrito

Verwante woorden van "escrito":


Synoniemen voor "escrito":


Wiktionary: escrito

escrito
noun
  1. een stuk in tekens vastgelegde tekst
Cross Translation:
FromToVia
• escrito → geschrift ↔ script — writing; written document
• escrito → bevelschrift; gerechterlijke opdracht; dwangbevel ↔ writ — A written order
• escrito → schrijfsel; geschrift ↔ writing — something written
• escrito → schrijfsel; werk; oeuvre ↔ writing — a work of an author
• escrito → geschreven ↔ schriftlich — schreiben seiend; in geschriebener Form

escribir:

escribir werkwoord

  1. escribir (corresponderse; cartearse con alguien; anillar)
    schrijven; corresponderen; een briefwisseling hebben
    • schrijven werkwoord (schrijf, schrijft, schreef, schreven, geschreven)
    • corresponderen werkwoord (correspondeer, correspondeert, correspondeerde, correspondeerden, gecorrespondeerd)
    • een briefwisseling hebben werkwoord (heb een briefwisseling, hebt een briefwisseling, heeft een briefwisseling, had een briefwisseling, hadden een briefwisseling, een briefwisseling gehad)
  2. escribir (escribir mucho)
    schrijven; pennen; kalken
    • schrijven werkwoord (schrijf, schrijft, schreef, schreven, geschreven)
    • pennen werkwoord (pen, pent, pende, penden, gepend)
    • kalken werkwoord (kalk, kalkt, kalkte, kalkten, gekalkt)
  3. escribir (apuntar; registrar; anotar; )
    boeken; noteren; vastleggen; registreren; opschrijven; optekenen
    • boeken werkwoord (boek, boekt, boekte, boekten, geboekt)
    • noteren werkwoord (noteer, noteert, noteerde, noteerden, genoteerd)
    • vastleggen werkwoord (leg vast, legt vast, legde vast, legden vast, vastgelegd)
    • registreren werkwoord (registreer, registreert, registreerde, registreerden, geregistreerd)
    • opschrijven werkwoord (schrijf op, schrijft op, schreef op, schreven op, opgeschreven)
    • optekenen werkwoord (teken op, tekent op, tekende op, tekenden op, opgetekend)
  4. escribir
    schrijven
    • schrijven werkwoord (schrijf, schrijft, schreef, schreven, geschreven)
  5. escribir
    typen
    • typen werkwoord (typ, typt, typte, typten, getypt)
  6. escribir (introducir)
    invoeren
    • invoeren werkwoord (voer in, voert in, voerde in, voerden in, ingevoerd)

Conjugations for escribir:

presente
  1. escribo
  2. escribes
  3. escribe
  4. escribimos
  5. escribís
  6. escriben
imperfecto
  1. escribía
  2. escribías
  3. escribía
  4. escribíamos
  5. escribíais
  6. escribían
indefinido
  1. escribí
  2. escribiste
  3. escribió
  4. escribimos
  5. escribisteis
  6. escribieron
fut. de ind.
  1. escribiré
  2. escribirás
  3. escribirá
  4. escribiremos
  5. escribiréis
  6. escribirán
condic.
  1. escribiría
  2. escribirías
  3. escribiría
  4. escribiríamos
  5. escribiríais
  6. escribirían
pres. de subj.
  1. que escriba
  2. que escribas
  3. que escriba
  4. que escribamos
  5. que escribáis
  6. que escriban
imp. de subj.
  1. que escribiera
  2. que escribieras
  3. que escribiera
  4. que escribiéramos
  5. que escribierais
  6. que escribieran
miscelánea
  1. ¡escribe!
  2. ¡escribid!
  3. ¡no escribas!
  4. ¡no escribáis!
  5. escrito
  6. escribiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

escribir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el escribir
    uitschrijven

Vertaal Matrix voor escribir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boeken novelas
schrijven epístola; escritura; paternidad literaria
uitschrijven escribir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boeken anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar anotar; apuntar; asentar; poner por escrito; registrar
corresponderen anillar; cartearse con alguien; corresponderse; escribir concordar con; convenir; corresponder a; corresponderse; enclavijar; pactar; parecer; responder a; semejar
een briefwisseling hebben anillar; cartearse con alguien; corresponderse; escribir
invoeren escribir; introducir constituir; establecer; fundar; importar
kalken escribir; escribir mucho blanquear; encalar; enjalbegar; escribir con mala letra; garabatear; pintarrajear; pintorrear
noteren anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar anotar; apuntar; poner por escrito
opschrijven anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar anotar
optekenen anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar anotar; apuntar; poner por escrito
pennen escribir; escribir mucho
registreren anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar anotar; apuntar; poner por escrito; registrar; registrarse; suscribirse
schrijven anillar; cartearse con alguien; corresponderse; escribir; escribir mucho
typen escribir dar golpecitos; dar una palmadita; escribir con máquina
uitschrijven borrar
vastleggen anotar; apuntar; escribir; indexar; inscribir; poner en papel; registrar agarrarse a; amarrar; atado; atar a una cuerda; colocar; contratar; encadenar; estipular; fijar; imponer dinero; reservar un viaje; sujetar

Synoniemen voor "escribir":


Wiktionary: escribir

escribir
verb
  1. tekst in tekens vastleggen
Cross Translation:
FromToVia
• escribir → opschrijven; schrijven ↔ pen — to write
• escribir → schrijven ↔ write — to form letters, etc.
• escribir → schrijven ↔ write — to send a letter to
• escribir → schrijven ↔ write — to be the author of
• escribir → schrijven ↔ write — to be an author
• escribir → schrijven ↔ write — record (data)
• escribir → schrijven ↔ schreiben — Wort, Satz oder Zahlen in Form von Zeichen festhalten
• escribir → schrijven ↔ schreiben — einen Text erstellen
• escribir → componeren; maken; scheppen; schrijven; zetten; samenstellen ↔ composer — former un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
• escribir → schrijven ↔ écrire — Créer une représentation à l’aide de symboles

Verwante vertalingen van escrito







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1160 seconde
Page rendered in 1.0 seconds