Inspiración: vertaling Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

inspiración:
- inspiratie; enthousiasme; bezieling; bevlogenheid; geestdrift; ingeving
Wiktionary:
- inspiración → bezieling, geestdrift, inspiratie
- inspiración → motor, [[kloppend hart]], inspiratie, briesje, zuchtje, ruis, geritsel, geruis, aam, bezieling, windje, waaien, blazen, geblaas, windstoot

Spaans

Uitgebreide vertaling voor inspiración (Spaans) in het Nederlands

la inspiración (ocurrencia)
de inspiratie
- inspiratie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la inspiración (animación; entusiasmo)
het enthousiasme; de bezieling; de bevlogenheid; de geestdrift
- enthousiasme [het ~] zelfstandig naamwoord
- bezieling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bevlogenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- geestdrift [de ~] zelfstandig naamwoord
la inspiración (sugestión)
de ingeving
- ingeving [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bevlogenheid	animación; entusiasmo; inspiración
bezieling	animación; entusiasmo; inspiración
enthousiasme	animación; entusiasmo; inspiración	alborozo; apasionamiento; efusión; entusiasmo; euforia; fervor
geestdrift	animación; entusiasmo; inspiración
ingeving	inspiración; sugestión
inspiratie	inspiración; ocurrencia

boqueada; bocanada; resuello; bostezo; casmodia; oscitación; espiración; suspiro
estro; numen; musa
lirismo; poesía; belleza; sensibilidad; vehemencia

inspiración

noun

het ingeven van een motivering ergens voor aan een ander
- bezieling → inspiración
een gevoel van blije en/of emotionele betrokkenheid
- geestdrift → acaloramiento; entusiasmo; inspiración; labia; numen; vena
een gevoel over hoe men een klus kan aanpakken
- inspiratie → inspiración

Cross Translation:

From	To	Via
• inspiración	→ motor; [[kloppend hart]]	↔ heartbeat — driving impulse
• inspiración	→ inspiratie	↔ inspiration — stimulating influence upon the intellect or emotions
• inspiración	→ briesje; zuchtje; ruis; geritsel; geruis; aam; bezieling; inspiratie; windje; waaien; blazen; geblaas; windstoot	↔ souffle — vent produit pousser l’air hors de la bouche.