Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. flaqueza:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor flaqueza (Spaans) in het Nederlands

flaqueza:

flaqueza [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la flaqueza (arcadas; mareo; delgadez; )
    de magerheid; de magerte; dun zijn
    • magerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • magerte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • dun zijn [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. la flaqueza (delgadez)
    de magerte; de magerheid; de schraalheid
  3. la flaqueza (delgadez)
    de magerheid; ielheid
    • magerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • ielheid [znw.] zelfstandig naamwoord
  4. la flaqueza (debilidad)
    de teerheid; de zwakheid
    • teerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zwakheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. la flaqueza (mal gusto; flojera; flojedad; insipidez; sosería)
    de flauwheid; zonder veel smaak

Vertaal Matrix voor flaqueza:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dun zijn arcadas; blascas; delgadez; flaqueza; ganas de vomitar; mareo; putrefacción
flauwheid flaqueza; flojedad; flojera; insipidez; mal gusto; sosería
ielheid delgadez; flaqueza
magerheid arcadas; blascas; delgadez; flaqueza; ganas de vomitar; mareo; putrefacción
magerte arcadas; blascas; delgadez; flaqueza; ganas de vomitar; mareo; putrefacción
schraalheid delgadez; flaqueza escasez; escualidez; frugalidad; insuficiencia; mezquindad; miseria; parquedad; pobreza; sequedad
teerheid debilidad; flaqueza debilidad; fragilidad
zonder veel smaak flaqueza; flojedad; flojera; insipidez; mal gusto; sosería
zwakheid debilidad; flaqueza debilidad; defecto; deficiencia; desperfecto; estupidez; falta; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; hueco; inactividad; merma; punto débil; punto flaco; vacío

Verwante woorden van "flaqueza":

  • flaquezas

Synoniemen voor "flaqueza":


Wiktionary: flaqueza

flaqueza