Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: diferencia

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: diferencia

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. diferencia:
  2. diferenciar:
  3. diferenciarse:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor diferencia (Spaans) in het Nederlands

diferencia:

diferencia [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la diferencia (distinción; variedad; divergencia; discrepancia)
    het verschil; het onderscheid; verschillendheid
  2. la diferencia (divergencia)
    het verschillen; het schelen
  3. la diferencia (conflicto; materia de discusión; controversia)
    de ruzie; het geschil; de kwestie; de twist
    • ruzie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • geschil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • twist [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. la diferencia (disputa; debate; contienda judicial; )
    de onenigheid; het geschil; de twist
    • onenigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • geschil [het ~] zelfstandig naamwoord
    • twist [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. la diferencia (margen; desviación; divergencia)
    de speling; de marge; de speelruimte
    • speling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • marge [de ~] zelfstandig naamwoord
    • speelruimte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor diferencia:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geschil altercado; conflicto; contencioso; contienda judicial; controversia; debate; desacuerdo; diferencia; disputa; litigio; materia de discusión conflicto; controversia; debate; discusión; disputa; rencilla
kwestie conflicto; controversia; diferencia; materia de discusión asunto; caso; cosa; cuestión; disputa; materia de discusión; negocio; objeto de discusión; problema; tema; transacción; trato; tópico
marge desviación; diferencia; divergencia; margen margen; margen de beneficio; margen de página
onderscheid diferencia; discrepancia; distinción; divergencia; variedad
onenigheid altercado; conflicto; contencioso; contienda judicial; controversia; debate; desacuerdo; diferencia; disputa; litigio bronca; conflicto; desacuerdo; descontento; discordia; enfrentamiento; pelea
ruzie conflicto; controversia; diferencia; materia de discusión bronca; conflicto; controversia; debate; desacuerdo; discusión; disputa; enfrentamiento; pelea; rencilla
schelen diferencia; divergencia
speelruimte desviación; diferencia; divergencia; margen cuarto de los niños; espacio libre; sala de juego
speling desviación; diferencia; divergencia; margen
twist altercado; conflicto; contencioso; contienda judicial; controversia; debate; desacuerdo; diferencia; disputa; litigio; materia de discusión bronca; conflicto; controversia; debate; desacuerdo; discordia; discusión; disputa; distorsión; enfrentamiento; falseamiento; pelea; rencilla; retorcimiento; tergiversación
verschil diferencia; discrepancia; distinción; divergencia; variedad
verschillen diferencia; divergencia
verschillendheid diferencia; discrepancia; distinción; divergencia; variedad
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schelen diferenciar; ser diferente; ser distinto; variar
verschillen apartarse; desviarse de; diferenciar; diferenciarse; diferir; ser diferente; ser distinto; variar

Synoniemen voor "diferencia":


Wiktionary: diferencia

diferencia
noun
  1. verschil, onderscheid
  2. een aspect dat bij vergelijking anders is
Cross Translation:
FromToVia
• diferencia → verschil ↔ difference — quality of being different
• diferencia → onderscheid; verschil ↔ difference — characteristic of something that makes it different from something else
• diferencia → meningsverschil ↔ difference — disagreement or argument about something important
• diferencia → verschil ↔ difference — arithmetic: result of a subtraction
• diferencia → verschil ↔ Unterschied — Die Nicht-Übereinstimmung zweier Objekte bzw. Dinge
• diferencia → verschil; ongelijkheid; onderscheid ↔ différence — Objet de comparaison, de distinction d’une chose par rapport à une autre.

diferencia vorm van diferenciar:

diferenciar werkwoord

  1. diferenciar (variar; ser diferente; ser distinto)
    verschillen; verschil maken; schelen
    • verschillen werkwoord (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)
    • verschil maken werkwoord
    • schelen werkwoord (scheel, scheelt, scheelde, scheelden, gescheeld)
  2. diferenciar (distinguir; diferenciarse)
    differentiëren
    • differentiëren werkwoord (differentieer, differentieert, differentieerde, differentieerden, gedifferentieerd)
  3. diferenciar (calzar la espuela; adornar; discernir; decorar; destacarse)
    decoreren; onderscheiden; ridderen; een onderscheidingsteken geven
  4. diferenciar (distinguir; discernir)
    onderscheiden; onderscheid maken
  5. diferenciar (mirar; ver; observar; )
    zien; opmerken; kijken; bekijken; onderscheiden; aanschouwen; ontwaren; turen; staren
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • opmerken werkwoord (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • kijken werkwoord (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • aanschouwen werkwoord (aanschouw, aanschouwt, aanschouwde, aanschouwden, aanschouwen)
    • ontwaren werkwoord (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • turen werkwoord (tuur, tuurt, tuurde, tuurden, getuurd)
    • staren werkwoord (staar, staart, staarde, staarden, gestaard)
  6. diferenciar (distinguir; desempeñar; percibir; )
    onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • uit elkaar houden werkwoord (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)
    • uiteenhouden werkwoord
  7. diferenciar (determinar; distinguir; discernir; )
    onderscheiden; een ereteken geven
  8. diferenciar (distinguirse; distinguir; determinar; )
    onderscheiden; van elkaar onderscheiden
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • van elkaar onderscheiden werkwoord (onderscheid van elkaar, onderscheidt van elkaar, onderscheidde van elkaar, onderscheidden van elkaar, van elkaar onderscheiden)

Conjugations for diferenciar:

presente
  1. diferencio
  2. diferencias
  3. diferencia
  4. diferenciamos
  5. diferenciáis
  6. diferencian
imperfecto
  1. diferenciaba
  2. diferenciabas
  3. diferenciaba
  4. diferenciábamos
  5. diferenciabais
  6. diferenciaban
indefinido
  1. diferencié
  2. diferenciaste
  3. diferenció
  4. diferenciamos
  5. diferenciasteis
  6. diferenciaron
fut. de ind.
  1. diferenciaré
  2. diferenciarás
  3. diferenciará
  4. diferenciaremos
  5. diferenciaréis
  6. diferenciarán
condic.
  1. diferenciaría
  2. diferenciarías
  3. diferenciaría
  4. diferenciaríamos
  5. diferenciaríais
  6. diferenciarían
pres. de subj.
  1. que diferencie
  2. que diferencies
  3. que diferencie
  4. que diferenciemos
  5. que diferenciéis
  6. que diferencien
imp. de subj.
  1. que diferenciara
  2. que diferenciaras
  3. que diferenciara
  4. que diferenciáramos
  5. que diferenciarais
  6. que diferenciaran
miscelánea
  1. ¡diferencia!
  2. ¡diferenciad!
  3. ¡no diferencies!
  4. ¡no diferenciéis!
  5. diferenciado
  6. diferenciando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor diferenciar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschouwen atención; contemplación; contemplar; cuidado; mirar; mirar a la cara; observación; ver
decoreren adorno; embellecimiento
kijken mirar
schelen diferencia; divergencia
verschillen diferencia; divergencia
zien atención; contemplación; cuidado; observación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschouwen abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar visitar
bekijken abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar caerse muerto; contemplar; controlar; dar un vistazo a; distinguir; estar presente; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; ir a la porra; ir a mierda; ir a ver; lorear; mirar; notar; observar; pasar revista a; percatarse de; percibir; repasar; ver; verificar; vigilar; visitar
decoreren adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir decorar
differentiëren diferenciar; diferenciarse; distinguir
een ereteken geven condecorar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse
een onderscheidingsteken geven adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
kijken abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar contemplar; dar un vistazo a; distinguir; inspeccionar; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; ver; vigilar
onderscheid maken diferenciar; discernir; distinguir
onderscheiden abarcar con la vista; adornar; atisbar; calzar la espuela; condecorar; contemplar; cumplir; darse cuenta de; decorar; desempeñar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar destacarse; discernir; distinguir; distinguirse; mirar; percatarse de; percibir; sobresalir
ontwaren abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar advertir; darse cuenta de; destacarse; discernir; distinguir; distinguirse; entrever; mirar; observar; percatarse de; percibir; sacar en claro; solucionar
opmerken abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar advertir; cantar; constatar; cumplir; darse cuenta de; defender; descubrir; distinguir; llamar la atención; notar; observar; percatarse de; percibir; poner sobre el tapete; sacar a relucir; señalar
ridderen adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir
schelen diferenciar; ser diferente; ser distinto; variar
staren abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar escrutar; fijar la mirada; mirar; mirar bizco; mirar entornando los ojos; mirar fijamente
turen abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar contemplar; escrutar; fijar la mirada; mirar; mirar bizco; mirar entornando los ojos; mirar fijamente
uit elkaar houden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir
uiteenhouden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir
van elkaar onderscheiden condecorar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; distinguir; distinguirse
verschil maken diferenciar; ser diferente; ser distinto; variar
verschillen diferenciar; ser diferente; ser distinto; variar apartarse; desviarse de; diferenciarse; diferir; ser diferente; ser distinto; variar
zien abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar advertir; contemplar; dar un vistazo a; darse cuenta de; distinguir; entrever; estar presente; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; ver; vigilar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden diferente; múltiple; vario; varios

Synoniemen voor "diferenciar":


Wiktionary: diferenciar

diferenciar
verb
  1. (overgankelijk) vanuit een homogeen geheel tot verschillende vormen komen
Cross Translation:
FromToVia
• diferenciar → onderscheiden ↔ differentiate — to show or be the distinction
• diferenciar → differentiëren ↔ différencier — distinguer par telle ou telle différence.

diferencia vorm van diferenciarse:

diferenciarse werkwoord

  1. diferenciarse (mirar; ver; observar; )
    zien; opmerken; kijken; bekijken; onderscheiden; aanschouwen; ontwaren; turen; staren
    • zien werkwoord (zie, ziet, zag, zagen, gezien)
    • opmerken werkwoord (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • kijken werkwoord (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • aanschouwen werkwoord (aanschouw, aanschouwt, aanschouwde, aanschouwden, aanschouwen)
    • ontwaren werkwoord (ontwaar, ontwaart, ontwaarde, ontwaarden, ontwaard)
    • turen werkwoord (tuur, tuurt, tuurde, tuurden, getuurd)
    • staren werkwoord (staar, staart, staarde, staarden, gestaard)
  2. diferenciarse (desviarse de; diferir; ser diferente; ser distinto; apartarse)
    afwijken; verschillen
    • afwijken werkwoord (wijk af, wijkt af, week af, weken af, afgeweken)
    • verschillen werkwoord (verschil, verschilt, verschilde, verschilden, verschild)
  3. diferenciarse (diferenciar; distinguir)
    differentiëren
    • differentiëren werkwoord (differentieer, differentieert, differentieerde, differentieerden, gedifferentieerd)
  4. diferenciarse (determinar; distinguir; diferenciar; )
    onderscheiden; een ereteken geven
  5. diferenciarse (distinguir; desempeñar; percibir; )
    onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • uit elkaar houden werkwoord (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)
    • uiteenhouden werkwoord
  6. diferenciarse (distinguirse; distinguir; determinar; )
    onderscheiden; van elkaar onderscheiden
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • van elkaar onderscheiden werkwoord (onderscheid van elkaar, onderscheidt van elkaar, onderscheidde van elkaar, onderscheidden van elkaar, van elkaar onderscheiden)

Conjugations for diferenciarse:

presente
  1. me diferencio
  2. te diferencias
  3. se diferencia
  4. nos diferenciamos
  5. os diferenciáis
  6. se diferencian
imperfecto
  1. me diferenciaba
  2. te diferenciabas
  3. se diferenciaba
  4. nos diferenciábamos
  5. os diferenciabais
  6. se diferenciaban
indefinido
  1. me diferencié
  2. te diferenciaste
  3. se diferenció
  4. nos diferenciamos
  5. os diferenciasteis
  6. se diferenciaron
fut. de ind.
  1. me diferenciaré
  2. te diferenciarás
  3. se diferenciará
  4. nos diferenciaremos
  5. os diferenciaréis
  6. se diferenciarán
condic.
  1. me diferenciaría
  2. te diferenciarías
  3. se diferenciaría
  4. nos diferenciaríamos
  5. os diferenciaríais
  6. se diferenciarían
pres. de subj.
  1. que me diferencie
  2. que te diferencies
  3. que se diferencie
  4. que nos diferenciemos
  5. que os diferenciéis
  6. que se diferencien
imp. de subj.
  1. que me diferenciara
  2. que te diferenciaras
  3. que se diferenciara
  4. que nos diferenciáramos
  5. que os diferenciarais
  6. que se diferenciaran
miscelánea
  1. ¡diferenciate!
  2. ¡diferenciaos!
  3. ¡no te diferencies!
  4. ¡no os diferenciéis!
  5. diferenciado
  6. diferenciándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor diferenciarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschouwen atención; contemplación; contemplar; cuidado; mirar; mirar a la cara; observación; ver
kijken mirar
verschillen diferencia; divergencia
zien atención; contemplación; cuidado; observación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanschouwen abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar visitar
afwijken apartarse; desviarse de; diferenciarse; diferir; ser diferente; ser distinto
bekijken abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar caerse muerto; contemplar; controlar; dar un vistazo a; distinguir; estar presente; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; ir a la porra; ir a mierda; ir a ver; lorear; mirar; notar; observar; pasar revista a; percatarse de; percibir; repasar; ver; verificar; vigilar; visitar
differentiëren diferenciar; diferenciarse; distinguir
een ereteken geven condecorar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse
kijken abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar contemplar; dar un vistazo a; distinguir; inspeccionar; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; ver; vigilar
onderscheiden abarcar con la vista; atisbar; condecorar; contemplar; cumplir; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar adornar; calzar la espuela; decorar; destacarse; diferenciar; discernir; distinguir; distinguirse; mirar; percatarse de; percibir; sobresalir
ontwaren abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar advertir; darse cuenta de; destacarse; discernir; distinguir; distinguirse; entrever; mirar; observar; percatarse de; percibir; sacar en claro; solucionar
opmerken abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar advertir; cantar; constatar; cumplir; darse cuenta de; defender; descubrir; distinguir; llamar la atención; notar; observar; percatarse de; percibir; poner sobre el tapete; sacar a relucir; señalar
staren abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar escrutar; fijar la mirada; mirar; mirar bizco; mirar entornando los ojos; mirar fijamente
turen abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar contemplar; escrutar; fijar la mirada; mirar; mirar bizco; mirar entornando los ojos; mirar fijamente
uit elkaar houden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir
uiteenhouden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir
van elkaar onderscheiden condecorar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; distinguir; distinguirse
verschillen apartarse; desviarse de; diferenciarse; diferir; ser diferente; ser distinto diferenciar; diferir; ser diferente; ser distinto; variar
zien abarcar con la vista; atisbar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar advertir; contemplar; dar un vistazo a; darse cuenta de; distinguir; entrever; estar presente; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; ver; vigilar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden diferente; múltiple; vario; varios

Synoniemen voor "diferenciarse":


Wiktionary: diferenciarse

diferenciarse
verb
  1. zich onderscheiden

Verwante vertalingen van diferencia







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1075 seconde
Page rendered in 1.0 seconds