Spaans

Uitgebreide vertaling voor deshacerse (Spaans) in het Nederlands

deshacerse:

deshacerse werkwoord

  1. deshacerse (desintegrarse)
    uiteenvallen; desintegreren; uit elkaar vallen
    • uiteenvallen werkwoord (val uiteen, valt uiteen, viel uiteen, vielen uiteen, uiteengevallen)
    • desintegreren werkwoord
    • uit elkaar vallen werkwoord (val uit elkaar, valt uit elkaar, viel uit elkaar, vielen uit elkaar, uit elkaar gevallen)
  2. deshacerse (desmenuzar)
    brokkelen; kruimelen
    • brokkelen werkwoord (brokkel, brokkelt, brokkelde, brokkelden, gebrokkeld)
    • kruimelen werkwoord (kruimel, kruimelt, kruimelde, kruimelden, gekruimeld)
  3. deshacerse (desmigajar; desmigar; migar; atomizar)
    verbrokkelen; verkruimelen
    • verbrokkelen werkwoord (verbrokkel, verbrokkelt, verbrokkelde, verbrokkelden, verbrokkeld)
    • verkruimelen werkwoord (verkruimel, verkruimelt, verkruimelde, verkruimelden, verkruimeld)
  4. deshacerse (decaer; caducar; hundirse; )
    vergaan; vervallen; verkommeren
    • vergaan werkwoord (verga, vergaat, verging, vergingen, vergaan)
    • vervallen werkwoord (verval, vervalt, verviel, vervielen, vervallen)
    • verkommeren werkwoord (verkommer, verkommert, verkommerde, verkommerden, verkommerd)
  5. deshacerse (pudrirse; podrirse; estropearse; )
    afrotten
    • afrotten werkwoord (rot af, rott af, rotte af, rotten af, afgerot)
  6. deshacerse (derrumbarse; desplomarse; decaer; caer en ruina)

Conjugations for deshacerse:

presente
  1. me deshago
  2. te deshaces
  3. se deshace
  4. nos deshacemos
  5. os deshacéis
  6. se deshacen
imperfecto
  1. me deshacía
  2. te deshacías
  3. se deshacía
  4. nos deshacíamos
  5. os deshacíais
  6. se deshacían
indefinido
  1. me deshice
  2. te deshiciste
  3. se deshizo
  4. nos deshicimos
  5. os deshicisteis
  6. se deshicieron
fut. de ind.
  1. me desharé
  2. te desharás
  3. se deshará
  4. nos desharemos
  5. os desharéis
  6. se desharán
condic.
  1. me desharía
  2. te desharías
  3. se desharía
  4. nos desharíamos
  5. os desharíais
  6. se desharían
pres. de subj.
  1. que me deshaga
  2. que te deshagas
  3. que se deshaga
  4. que nos deshagamos
  5. que os deshagáis
  6. que se deshagan
imp. de subj.
  1. que me deshiciera
  2. que te deshicieras
  3. que se deshiciera
  4. que nos deshiciéramos
  5. que os deshicierais
  6. que se deshicieran
miscelánea
  1. ¡deshazte!
  2. ¡deshaceos!
  3. ¡no te deshagas!
  4. ¡no os deshagáis!
  5. deshecho
  6. deshaciéndose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor deshacerse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrotten pudrirse
vergaan degeneración; degradación; descomposición; disolución; eliminación; liquidación; podredumbre; putrefacción
vervallen caducar; vencer
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrotten atrofiarse; consumirse; corroerse; corromperse; degenerar; descomponerse; deshacerse; digerirse; estropearse; podrirse; pudrirse
brokkelen deshacerse; desmenuzar
desintegreren deshacerse; desintegrarse
in elkaar storten caer en ruina; decaer; derrumbarse; deshacerse; desplomarse derrumbarse
kruimelen deshacerse; desmenuzar
ten gronde gaan caer en ruina; decaer; derrumbarse; deshacerse; desplomarse
uit elkaar vallen deshacerse; desintegrarse
uiteenvallen deshacerse; desintegrarse
verbrokkelen atomizar; deshacerse; desmigajar; desmigar; migar
vergaan caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fragmentarse; hundirse avanzar; caer; declinar; descomponerse; expirar; fallar; fracasar; gastarse; pasar; podrirse; pudrirse; transcurrir
verkommeren caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fragmentarse; hundirse marchitarse; resecarse
verkruimelen atomizar; deshacerse; desmigajar; desmigar; migar
vervallen caducar; caer en ruina; decaer; declinar; derrumbarse; deshacerse; desintegrarse; desmedrar; desmoronarse; desplomarse; fragmentarse; hundirse avanzar; caer en ruina; declinar; disminuir; expirar; inclinarse; irse a pique; pasar; quedar en ruina; reducirse; transcurrir; zozobrar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vervallen desgastado; expirado; gastado; pasado; transcurrido
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vergaan corrompido; indecente; inmoral; maligno; malo; perverso; rancio; vicioso

Synoniemen voor "deshacerse":


Wiktionary: deshacerse


Cross Translation:
FromToVia
deshacerse van af zijn; kwijt raken get rid of — to remove

Verwante vertalingen van deshacerse