Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: debilidad

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: debilidad

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. debilidad:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor debilidad (Spaans) in het Nederlands

debilidad:

debilidad [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la debilidad (flojedad; fatiga; flojera; )
    de zwakte; de zwakheid; de sulligheid; de laksheid; de krachteloosheid; de slapte; de weekheid; de zachtheid; de slapheid
  2. la debilidad
    het onvermogen; de machteloosheid
  3. la debilidad
    de zwakheid; de krachteloosheid; de slapte
  4. la debilidad (fragilidad)
    de zwakheid; de broosheid; de teerheid
    • zwakheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • broosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • teerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  5. la debilidad (flojedad)
    de onmacht; geen kracht hebben
  6. la debilidad (impotencia; desmayo; incapacidad; )
    de onmacht; de impotentie; de krachteloosheid
  7. la debilidad (vulnerabilidad; sensibilidad; susceptibilidad)
    de kwetsbaarheid; de gevoeligheid
  8. la debilidad (falta; defecto; deficiencia; )
    het gebrek; de zwakheid; het manco
    • gebrek [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zwakheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • manco [het ~] zelfstandig naamwoord
  9. la debilidad (flaqueza)
    de teerheid; de zwakheid
    • teerheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • zwakheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor debilidad:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
broosheid debilidad; fragilidad fragilidad
gebrek debilidad; defecto; deficiencia; desperfecto; falta; hueco; merma; vacío ausencia; carencia; defecto; defecto corporal; deficiencia; desastre; desperfecto; déficit; error; escasez; fallo; fallo de máquina; falta; falta de peso; frugalidad; impedimiento; imperfección; indigencia; insuficiencia; miseria; necesidad; parquedad; penuria; pobreza; privación
geen kracht hebben debilidad; flojedad
gevoeligheid debilidad; sensibilidad; susceptibilidad; vulnerabilidad afición; amor; apasionamiento; cariño; consideración; delicadeza; dulzura; predisposición; propensión; sensibilidad; sensitividad; suavidad; ternura; vulnerabilidad
impotentie debilidad; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido
krachteloosheid debilidad; desmayo; estupidez; falta de medios; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; impotencia; inactividad; incapacidad; insolvencia; inválido
kwetsbaarheid debilidad; sensibilidad; susceptibilidad; vulnerabilidad
laksheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad falta de cuidado; indolencia
machteloosheid debilidad
manco debilidad; defecto; deficiencia; desperfecto; falta; hueco; merma; vacío carencia; defecto; deficiencia; fallo; falta; falta de peso
onmacht debilidad; desmayo; falta de medios; flojedad; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido
onvermogen debilidad falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia
slapheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad apatía; bache; baja; bajones; bajón; crisis; depresión; flojedad; fracaso; inercia; lasitud
slapte debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad bache; baja; bajones; bajón; blandenguería; crisis; depresión; flojedad; fracaso; indolencia; inercia
sulligheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad
teerheid debilidad; flaqueza; fragilidad
weekheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad blandura; flaccidez; sensibilidad
zachtheid debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad afición; amor; apasionamiento; blandura; cariño; dulzura; flaccidez; sensibilidad; suavidad; ternura
zwakheid debilidad; defecto; deficiencia; desperfecto; estupidez; falta; fatiga; flaqueza; flojedad; flojera; fragilidad; hueco; inactividad; merma; vacío punto débil; punto flaco
zwakte debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad predisposición; propensión; punto débil; punto flaco; sensibilidad; vulnerabilidad

Verwante woorden van "debilidad":

  • debilidades

Synoniemen voor "debilidad":


Wiktionary: debilidad

debilidad
Cross Translation:
FromToVia
• debilidad → zwakte ↔ weakness — condition of being weak
• debilidad → katzwijm; lafheid; lafhartigheid; flauwheid; zachtheid; zwakheid; zwakte; draaierigheid; duizeligheid; duizeling; zwijmel ↔ faiblesse — état de ce qui est faible.

Verwante vertalingen van debilidad







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0499 seconde
Page rendered in 1.0 seconds