Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
llamar:
- noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen; bellen; telefoneren; door de telefoon praten; opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen; betitelen; bestempelen; vermelden; erbij zeggen; oproepen; ontbieden; laten komen; tevoorschijn roepen; sommeren; erbij halen; erbij roepen; aanroepen; inroepen; inviteren; aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
- aanbellen; bellen; wegroepen
- Llamar:
-
Wiktionary:
- llamar → aanbellen, kloppen, opbellen, telefoneren
- llamar → trekken, roepen, opbellen, noemen, heten, telefoneren, bijeen roepen, ontbieden, bellen, aanroepen, lokken, opnoemen, benoemen, appeleren, een beroep doen op, oproepen, praaien, uitmaken voor, aanbellen, luiden, schellen, aflopen, beieren, galmen, kleppen, schalmen, overgaan, gaan, klinken, slaan
Spaans
Uitgebreide vertaling voor llamar (Spaans) in het Nederlands
llamar:
-
llamar (nombrar; calificar)
noemen; benoemen; een naam geven; vernoemen-
een naam geven werkwoord (geef een naam, geeft een naam, gaf een naam, gaven een naam, een naam gegeven)
-
llamar (llamar por teléfono; telefonear)
-
llamar (llamar por teléfono; telefonear)
bellen; opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen-
telefoontje plegen werkwoord (pleeg telefoontje, pleegt telefoontje, pleegde telefoontje, pleegden telefoontje, telefoontje gepleegd)
-
iemand opbellen werkwoord
-
llamar (nombrar; nombrar como; calificar; mencionar; titular; designar; calificar de; poner el nombre de)
-
llamar (mencionar; hacer mención; nombrar; avisar; citar; notificar)
-
llamar (hacer venir; mandar venir; llamar a; convocar a)
-
llamar (hacer venir; evocar; convocar; notificar; citar a juicio; avisar; pedir; citar; requerir; anunciar; reclutar; convocar a)
-
llamar
-
llamar
-
llamar
-
llamar (recurrir a; invocar; reclutar)
-
llamar (anunciar; convocar; hacer saber; avisar; comunicar; dar a conocer; intimar; convocar a; citar a juicio)
Conjugations for llamar:
presente
- llamo
- llamas
- llama
- llamamos
- llamáis
- llaman
imperfecto
- llamaba
- llamabas
- llamaba
- llamábamos
- llamabais
- llamaban
indefinido
- llamé
- llamaste
- llamó
- llamamos
- llamasteis
- llamaron
fut. de ind.
- llamaré
- llamarás
- llamará
- llamaremos
- llamaréis
- llamarán
condic.
- llamaría
- llamarías
- llamaría
- llamaríamos
- llamaríais
- llamarían
pres. de subj.
- que llame
- que llames
- que llame
- que llamemos
- que llaméis
- que llamen
imp. de subj.
- que llamara
- que llamaras
- que llamara
- que llamáramos
- que llamarais
- que llamaran
miscelánea
- ¡llama!
- ¡llamad!
- ¡no llames!
- ¡no llaméis!
- llamado
- llamando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes
-
el llamar (llamar a la puerta; tocar el timbre)
-
el llamar
Vertaal Matrix voor llamar:
Synoniemen voor "llamar":
Wiktionary: llamar
llamar
Cross Translation:
verb
-
bij iemand (aan de deur) bellen
-
tegen iets slaan
-
iemand telefonisch proberen te bereiken
-
een telefoon gebruiken
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• llamar | → trekken | ↔ attract — arouse interest |
• llamar | → roepen | ↔ call — to request, summon, or beckon |
• llamar | → opbellen | ↔ call — to contact by telephone |
• llamar | → noemen | ↔ call — to name or refer to |
• llamar | → heten | ↔ call — to be called |
• llamar | → opbellen; telefoneren | ↔ ring — to telephone someone |
• llamar | → bijeen roepen | ↔ summon — to call people together |
• llamar | → ontbieden | ↔ summon — to ask someone to come |
• llamar | → telefoneren | ↔ telephone — to call someone |
• llamar | → bellen; aanroepen; opbellen | ↔ anrufen — (transitiv) (intransitiv) mit jemandem telefonisch in Verbindung treten |
• llamar | → lokken | ↔ locken — jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen |
• llamar | → noemen; heten; opnoemen; roepen; opbellen; benoemen; appeleren; een beroep doen op | ↔ appeler — désigner quelqu’un par son nom ; pourvoir quelqu’un d’un nom. |
• llamar | → aanroepen; oproepen; praaien | ↔ invoquer — appeler à son secours, à son aide, par une prière. |
• llamar | → noemen; heten; uitmaken voor | ↔ nommer — Attribuer, imposer un nom à une personne ou une chose. (Sens général). |
• llamar | → bellen; aanbellen; luiden; schellen; aflopen; beieren; galmen; kleppen; schalmen; overgaan; gaan; klinken; slaan | ↔ sonner — rendre un son. |
Llamar:
-
Llamar
Nummer kiezen-
Nummer kiezen werkwoord
-
-
Llamar
Vertaal Matrix voor Llamar:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Kies | Llamar | |
Nummer kiezen | Llamar |
Computer vertaling door derden: