Spaans

Uitgebreide vertaling voor entregar (Spaans) in het Nederlands

entregar:

entregar werkwoord

  1. entregar (llevar; traer; suministrar; )
    leveren; bezorgen; aanleveren; brengen; afleveren; overhandigen; toeleveren
    • leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • aanleveren werkwoord (lever aan, levert aan, leverde aan, leverden aan, aangeleverd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • toeleveren werkwoord (lever toe, levert toe, leverde toe, leverden toe, toegeleverd)
  2. entregar (dar; ofrecer; presentar; )
    geven; overgeven; overhandigen; aanreiken; aangeven; afgeven; toesteken
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
    • aanreiken werkwoord (reik aan, reikt aan, reikte aan, reikten aan, aangereikt)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • toesteken werkwoord (steek toe, steekt toe, stak toe, staken toe, toegestoken)
  3. entregar (repartir)
    bezorgen; brengen; afleveren; bestellen; rondbrengen; thuisbezorgen
    • bezorgen werkwoord (bezorg, bezorgt, bezorgde, bezorgden, bezorgd)
    • brengen werkwoord (breng, brengt, bracht, brachten, gebracht)
    • afleveren werkwoord (lever af, levert af, leverde af, leverden af, afgeleverd)
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • rondbrengen werkwoord (breng rond, brengt rond, bracht rond, brachten rond, rondgebracht)
    • thuisbezorgen werkwoord (bezorg thuis, bezorgt thuis, bezorgde thuis, bezorgden thuis, thuisbezorgd)
  4. entregar (pedir; encargar; repartir)
    bestellen; orderen
    • bestellen werkwoord (bestel, bestelt, bestelde, bestelden, besteld)
    • orderen werkwoord
  5. entregar (suministrar; dar; conceder)
    verstrekken; verlenen; geven; schenken
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  6. entregar (consentir; reconocer; acceder)
    inleveren; afgeven; overhandigen
    • inleveren werkwoord (lever in, levert in, leverde in, leverden in, ingeleverd)
    • afgeven werkwoord (geef af, geeft af, gaf af, gaven af, afgegeven)
    • overhandigen werkwoord (overhandig, overhandigt, overhandigde, overhandigden, overhandigd)
  7. entregar (ofrecer; presentar; ofertar; )
    aanbieden; indienen
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
    • indienen werkwoord (dien in, dient in, diende in, dienden in, ingediend)
  8. entregar (inscribir; registrar; renunciar a; escupir; desahuciar)
    inschrijven; opgeven
    • inschrijven werkwoord (schrijf in, schrijft in, schreef in, schreven in, ingeschreven)
    • opgeven werkwoord (geef op, geeft op, gaf op, gaven op, opgegeven)
  9. entregar (ceder; devolver)
    afstaan; overgeven
    • afstaan werkwoord (sta af, staat af, stond af, stonden af, afgestaan)
    • overgeven werkwoord (geef over, geeft over, gaf over, gaven over, overgegeven)
  10. entregar (conceder; dar; darse; )
    geven; schenken; doneren
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren werkwoord (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)
  11. entregar (acceder a; echar; prestar; )
    gunst verlenen; gunnen
  12. entregar (ofertar)
    aanbieden; offreren; presenteren
    • aanbieden werkwoord (bied aan, biedt aan, bood aan, boden aan, aangeboden)
    • offreren werkwoord (offreer, offreert, offreerde, offreerden, geoffreerd)
    • presenteren werkwoord (presenteer, presenteert, presenteerde, presenteerden, gepresenteerd)
  13. entregar
    overdragen aan; afdragen
  14. entregar
    leveren
    • leveren werkwoord (lever, levert, leverde, leverden, geleverd)
  15. entregar (rendir)
    overgeven; strijd opgeven
  16. entregar (pagar; desembolsar; hacer efectivo)
    uitbetalen
    • uitbetalen werkwoord (betaal uit, betaalt uit, betaalde uit, betaalden uit, uitbetaald)

Conjugations for entregar:

presente
  1. entrego
  2. entregas
  3. entrega
  4. entregamos
  5. entregáis
  6. entregan
imperfecto
  1. entregaba
  2. entregabas
  3. entregaba
  4. entregábamos
  5. entregabais
  6. entregaban
indefinido
  1. entregué
  2. entregaste
  3. entregó
  4. entregamos
  5. entregasteis
  6. entregaron
fut. de ind.
  1. entregaré
  2. entregarás
  3. entregará
  4. entregaremos
  5. entregaréis
  6. entregarán
condic.
  1. entregaría
  2. entregarías
  3. entregaría
  4. entregaríamos
  5. entregaríais
  6. entregarían
pres. de subj.
  1. que entregue
  2. que entregues
  3. que entregue
  4. que entreguemos
  5. que entreguéis
  6. que entreguen
imp. de subj.
  1. que entregara
  2. que entregaras
  3. que entregara
  4. que entregáramos
  5. que entregarais
  6. que entregaran
miscelánea
  1. ¡entrega!
  2. ¡entregad!
  3. ¡no entregues!
  4. ¡no entreguéis!
  5. entregado
  6. entregando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor entregar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven atestado; declaración; denuncia; denunciación
afdragen desgastar
afgeven despachar; distribución; entrega
afleveren despachar; distribución; entrega
afstaan abastecimiento; entrega; expedición; suministro
bestellen pedir
leveren aprovisionamiento; distribución; proveer; suministrar; suministro
opgeven solicitar
overgeven capitulación; entrega; rendición; vómitos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbieden elevar una instancia; entablar una querella; entregar; ofertar; ofrecer; presentar; presentar un escrito; presentar un proyecto; presentar una petición; promover; remitir una cuenta; sacrificar parte de los ingresos; someter aparecer; dar; demostrar; enseñar; exhibir; hacer la presentación de; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; presentar una petición; proyectar; representar; someter a
aangeven dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar abandonar; alcanzar; anunciar; avisar; declarar; delatar; imponer; localizar un sitio para bombardear; revelar; traicionar
aanleveren entregar; entregar a domicilio; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer
aanreiken dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar alcanzar; dar; ofertar; ofrecer; presentar; presentar una petición
afdragen entregar descomponerse; desgastar
afgeven acceder; ceder; consentir; dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; reconocer; transmitir; traspasar acompañar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; manchar; mandar; suministrar; traer
afleveren entregar; entregar a domicilio; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer acompañar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; suministrar; traer
afstaan ceder; devolver; entregar
bestellen encargar; entregar; pedir; repartir acompañar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; suministrar; traer
bezorgen entregar; entregar a domicilio; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer acompañar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; suministrar; traer
brengen entregar; entregar a domicilio; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer acompañar; alcanzar; apasionar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; suministrar; traer; transportar; trasladar
doneren ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; verter
geven ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; hacer entrega; obsequiar con; ofrecer; otorgar; perdonar; preferir; presentar; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; suministrar; transmitir; traspasar; verter administrar; administrar medicamentos; alcanzar; dar; ofertar; ofrecer; presentar; presentar una petición; suministrar
gunnen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; autorizar; ceder; conceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
gunst verlenen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter
indienen elevar una instancia; entablar una querella; entregar; ofertar; ofrecer; presentar; presentar un escrito; presentar un proyecto; presentar una petición; promover; remitir una cuenta; sacrificar parte de los ingresos; someter
inleveren acceder; ceder; consentir; entregar; reconocer
inschrijven desahuciar; entregar; escupir; inscribir; registrar; renunciar a abandonar; apuntarse; apuntarse para; enrolarse; escupir; indicar; registrar para el catastro; suscribir; suscribirse a
leveren entregar; entregar a domicilio; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer jugar a uno una mala pasada
offreren entregar; ofertar aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; hacer la presentación de; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; someter a
opgeven desahuciar; entregar; escupir; inscribir; registrar; renunciar a abandonar; abandonar toda esperanza; apuntarse para; capitular; dejar; dejar de; desemprender; desenganchar; desentenderse; desistir de; desprenderse; desvincular; devolver; empatar; entregar a; entregarse; enviar; excretar; inmolar; mandar; ofrecer; ofrendar; parar; perder toda esperanza; prescendir de; quedar eliminado; remitir; rendirse; renunciar a; retirarse; retransmitir; sacrificar; salir; salir de; soltar; suscribirse a; suspender; terminar
orderen encargar; entregar; pedir; repartir
overdragen aan entregar
overgeven ceder; dar; devolver; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; rendir; transmitir; traspasar arrojar; cambiar la peseta; devolver; entregar a; enviar; mandar; remitir; retransmitir; vomitar
overhandigen acceder; ceder; consentir; dar; entregar; entregar a domicilio; hacer entrega; llevar; ofrecer; presentar; proporcionar; reconocer; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer; transmitir; traspasar acompañar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; suministrar; traer
presenteren entregar; ofertar aparecer; demostrar; enseñar; exhibir; exponer; expresar; hacer la presentación de; hacer postura; manifestar; mostrar; ofertar; ofrecer; parecer; poner; presentar; proyectar; representar; someter a
rondbrengen entregar; repartir
schenken ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter abalanzarse; añadir; conceder; dar; donar; echar; escanchar; fundir; ingresar; otorgar; pagar; perdonar; regalar; regar; servir
strijd opgeven entregar; rendir
thuisbezorgen entregar; repartir acompañar; entregar a; entregar a domicilio; llevar; mandar; suministrar; traer
toeleveren entregar; entregar a domicilio; llevar; repartir; repartir a domicilio; suministrar; traer
toesteken dar; entregar; hacer entrega; ofrecer; presentar; proporcionar; transmitir; traspasar rozar
uitbetalen desembolsar; entregar; hacer efectivo; pagar
verlenen conceder; dar; entregar; suministrar admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir
verstrekken conceder; dar; entregar; suministrar administrar; administrar medicamentos; dar; facilitar; poner a la disposición; procurar; proporcionar; suministrar

Synoniemen voor "entregar":


Wiktionary: entregar

entregar
verb
  1. aanreiken
  2. overdragen
  3. achterlaten op de plek van bestemming
  4. brengen naar en achterlaten op de plek van bestemming
  5. iemand iets ~: bij iemand aan huis afleveren
  6. goederen op een bepaalde plaats brengen
  7. overdragen van het bezit van iets aan iemand anders
  8. afstand doen van koopkracht of van een deel van het inkomen
  9. voor de aanvoer van iets zorg dragen
  10. in de handen van een ander geven
  11. een gevangene in handen van een andere autoriteit overdragen

Cross Translation:
FromToVia
entregar afleveren deliver — bring or transport something to its destination
entregar overhandigen; geven give — transfer the possession of something to someone else
entregar zich overgeven give up — surrender
entregar overhandigen hand — to give, pass or transmit with the hand
entregar indienen hand in — to give to a responsible person
entregar overgeven hand over — to relinquish control or possession
entregar voorleggen; verzenden; voordragen; indienen submit — enter or put forward something for approval, consideration, marking etc.
entregar bestellen; leveren; afleveren; toevoeren fournirpourvoir, approvisionner.
entregar bestellen; leveren; afleveren; toevoeren; in de steek laten; laten varen; verlaten; vergeven; weggeven; wegschenken; aanbrengen; aangeven; klikken; verklikken livrer — Traductions à trier suivant le sens
entregar herplaatsen; terugplaatsen; terugzetten remettreTraductions à trier suivant le sens.

Verwante vertalingen van entregar