Spaans

Uitgebreide vertaling voor revocar (Spaans) in het Nederlands

revocar:

revocar werkwoord

  1. revocar (anular; derogar)
    herroepen; terugkomen op; intrekken; terugnemen
    • herroepen werkwoord (herroep, herroept, herriep, herroepen)
    • terugkomen op werkwoord
    • intrekken werkwoord (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • terugnemen werkwoord (neem terug, neemt terug, nam terug, namen terug, teruggenomen)
  2. revocar (anular; cancelar; revertir; )
    annuleren; afzeggen; nietig verklaren; afbestellen; intrekken; afgelasten
    • annuleren werkwoord (annuleer, annuleert, annuleerde, annuleerden, geannuleerd)
    • afzeggen werkwoord (zeg af, zegt af, zei af, zeiden af, afgezegd)
    • nietig verklaren werkwoord (verklaar nietig, verklaart nietig, verklaarde nietig, verklaarden nietig, nietig verklaard)
    • afbestellen werkwoord (bestel af, bestelt af, bestelde af, bestelden af, afbesteld)
    • intrekken werkwoord (trek in, trekt in, trok in, trokken in, ingetrokken)
    • afgelasten werkwoord (gelast af, gelastte af, gelastten af, afgelast)
  3. revocar (derogar; retirar; anular)
    herroepen; terugroepen
    • herroepen werkwoord (herroep, herroept, herriep, herroepen)
    • terugroepen werkwoord (roep terug, roept terug, riep terug, riepen terug, teruggeroepen)

Conjugations for revocar:

presente
  1. revoco
  2. revocas
  3. revoca
  4. revocamos
  5. revocáis
  6. revocan
imperfecto
  1. revocaba
  2. revocabas
  3. revocaba
  4. revocábamos
  5. revocabais
  6. revocaban
indefinido
  1. revoqué
  2. revocaste
  3. revocó
  4. revocamos
  5. revocasteis
  6. revocaron
fut. de ind.
  1. revocaré
  2. revocarás
  3. revocará
  4. revocaremos
  5. revocaréis
  6. revocarán
condic.
  1. revocaría
  2. revocarías
  3. revocaría
  4. revocaríamos
  5. revocaríais
  6. revocarían
pres. de subj.
  1. que revoque
  2. que revoques
  3. que revoque
  4. que revoquemos
  5. que revoquéis
  6. que revoquen
imp. de subj.
  1. que revocara
  2. que revocaras
  3. que revocara
  4. que revocáramos
  5. que revocarais
  6. que revocaran
miscelánea
  1. ¡revoca!
  2. ¡revocad!
  3. ¡no revoques!
  4. ¡no revoquéis!
  5. revocado
  6. revocando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

revocar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el revocar (anular; desdecirse)
    opheffen; terugnemen; intrekken; herroepen

Vertaal Matrix voor revocar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbestellen anulación; cancelación
afzeggen anulación; cancelación; darse de baja
annuleren anulaciones; anulación; cancelación; declaración de nulidad; rescición; retractación; revocación; ruina; supresión
herroepen anular; desdecirse; revocar
intrekken anular; desdecirse; revocar
opheffen anular; desdecirse; revocar abolición; cancelación; cierre; liquidación
terugnemen anular; desdecirse; revocar
terugroepen llamar de vuelta; retirar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbestellen anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar
afgelasten anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar anular; cancelar; suspender
afzeggen anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar abandonar; anular; cancelar; dejar; dejar de; desemprender; desenganchar; desentenderse; desprenderse; desvincular; parar; quedar eliminado; retirarse; salir; salir de; soltar; suspender
annuleren anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar cancelar
herroepen anular; derogar; retirar; revocar desdecirse
intrekken anular; cancelar; declarar nulo; derogar; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar desdecirse
nietig verklaren anular; cancelar; declarar nulo; desdar; deshacer; escamar; revertir; revocar; tachar
opheffen alzar; anular; cancelar; derretirse; descomponer; disipar; disociar; disolver; disolverse; elevar; interrumpir; levantar; liquidar; quebrar; rescindir; romper; separar; subir; suprimir; timar
terugkomen op anular; derogar; revocar desdecirse
terugnemen anular; derogar; revocar
terugroepen anular; derogar; retirar; revocar acordarse de; conmemorar; recordar; recordarse

Synoniemen voor "revocar":


Wiktionary: revocar

revocar
verb
  1. zeggen dat iets, dat je eerder gezegd hebt, niet klopt

Cross Translation:
FromToVia
revocar annuleren annul — formally revoke the validity of
revocar accepteren; aannemen; ontvangen; kleden; aankleden; omkleden; staan; bekleden; overtrekken; aandoen; aantrekken; opleggen; opbrengen; aanbrengen; pleisteren; bepleisteren; stukadoren revêtirpourvoir de vêtements quelqu’un qui en a besoin.