Overzicht
Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...
- disparatado:
- disparatar:
-
Wiktionary:
- disparatado → onverstandig
- disparatado → uiteenlopend
Spaans
Uitgebreide vertaling voor disparatado (Spaans) in het Nederlands
disparatado:
-
disparatado (estúpido; entorpecido; tonto; lelo; imbécil; bobo; insensato; simplón; disparatadamente; simplote; torpe; irrazonable; embotado)
dom; onnozel; verstandeloos; achterlijk; stompzinnig; afgestompt; breinloos; onverstandig; hersenloos; geesteloos; idioot; onbenullig; stupide-
dom bijvoeglijk naamwoord
-
onnozel bijvoeglijk naamwoord
-
verstandeloos bijvoeglijk naamwoord
-
achterlijk bijvoeglijk naamwoord
-
stompzinnig bijvoeglijk naamwoord
-
afgestompt bijvoeglijk naamwoord
-
breinloos bijvoeglijk naamwoord
-
onverstandig bijvoeglijk naamwoord
-
hersenloos bijvoeglijk naamwoord
-
geesteloos bijvoeglijk naamwoord
-
idioot bijvoeglijk naamwoord
-
onbenullig bijvoeglijk naamwoord
-
stupide bijvoeglijk naamwoord
-
-
disparatado (desatinado)
Vertaal Matrix voor disparatado:
Synoniemen voor "disparatado":
Wiktionary: disparatado
disparatado
Cross Translation:
adjective
-
zijn verstand niet gebruikend en daardoor ook grote risico's lopend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• disparatado | → uiteenlopend | ↔ eclectic — unrelated and unspecialized; heterogeneous |
disparatar:
-
disparatar (decir tonterías; charlar; delirar; cascar; desvariar; cotorrear; parlotear; comprar tonteras)
raaskallen; kletsen; onzin verkopen; ijlen; wartaal spreken; onzin uitkramen-
onzin verkopen werkwoord (verkoop onzin, verkoopt onzin, verkocht onzin, verkochten onzin, onzin verkocht)
-
wartaal spreken werkwoord
-
onzin uitkramen werkwoord
Conjugations for disparatar:
presente
- disparato
- disparatas
- disparata
- disparatamos
- disparatáis
- disparatan
imperfecto
- disparataba
- disparatabas
- disparataba
- disparatábamos
- disparatabais
- disparataban
indefinido
- disparaté
- disparataste
- disparató
- disparatamos
- disparatasteis
- disparataron
fut. de ind.
- disparataré
- disparatarás
- disparatará
- disparataremos
- disparataréis
- disparatarán
condic.
- disparataría
- disparatarías
- disparataría
- disparataríamos
- disparataríais
- disparatarían
pres. de subj.
- que disparate
- que disparates
- que disparate
- que disparatemos
- que disparatéis
- que disparaten
imp. de subj.
- que disparatara
- que disparataras
- que disparatara
- que disparatáramos
- que disparatarais
- que disparataran
miscelánea
- ¡disparata!
- ¡disparatad!
- ¡no disparates!
- ¡no disparatéis!
- disparatado
- disparatando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes